355 35 3 0 0

TERMEN INSTRUMENTEN EN MUZIEK BALI
HIR Hinzler
A | B |C | D | E | G | H | I | J | K | M | N | O | P | R | S | T | U | W | Souce

LETTER A

Abhogari, abugari, bugari, slotmuziek, gespeeld aan het eind van een voorstelling

Adeg-adeg, zijoren van een instrument
Adeg-adeg jublag, zijoren, ong. 83 cm hoog en ong. 98 cm breed
Adeg-adeg rindik gandrung, zijoren; ong. 82 cm hoog
Adeg-adeg trompong, dubbel onderstuk van trompong, bestaande uit dupak (ca. 10cm) en onderstuk (ca. 56 cm) waarop oren zijn bevestigd

Ageng, groot, diep, laag, of relatief laag in toonhoogte

Alit, klein, hoog, relatief hoog in toonhoogte

Ampah, ambah, in een bepaalde toonschaal spelen

angklung, ensemble bestaande uit metallofonen, trom en fluit: 4 reyong/réyong, 2 jegogan/jègogan, 6 gangsa pamade/pamadé, 6 gangsa kantil, 1 kempul,1 kenong, 2 kendang, 1 tawa-tawa, 1 gecek/gècèk, 1 of meer suling

(H)angklung, zekere uit bamboe pijpen bestaand muziekinstrument, dat door schudding aan het klinken wordt gebracht. (V.d Tuuk, KBNWB)

angsel, verandering in dynamiek in dans en muziek
(H)angsel, scheiding van versmaten, stemrust in de versmaat; scheiding van woorden. (V.d. Tuuk, KBNWB)

antok, houten stuk aan de onderkant van zijkant van gangsa gong kebyar; voorzien van snijwerk voorstellende berg met bladeren en vogelkoppen
voor de pamade/pamadé ong. 17cm lang, 10,5 cm breed en 10 cm hoog

apada, 1 stanza, 1 strofe (literatuur), volledige strofe in de muziek
a = 1; pada = stanza, strofe

arja, opera
arja godogan, opera waarin de spelers gekleed zijn als kikkers en de bewegingen van kikkers nadoen. Populair in de dertiger jaren in de omgeving van Intaran/Sanur en Batuan in Zuid Bali
Godog = kikker

arum-aruman (welriekend), groep rustige muziekstukken voor het gender/gendèr wayang repertoire; zouden gebaseerd zijn op kakawin (alas arum); vaak gespeeld bij plechtige, religieuze gebeurtenissen

Asep menyan, naam van een gender/gendèr. (V.d. Tuuk)
Asep menyan betekent rookkringels van wierook

Atuguh, zie tuguh, barung

atut (atut = volgen, in overeenstemming), voorbeeld; een bepaalde melodie wordt als voorbeeld genomen om een modus, toonsoort, aan te geven. Hiermee wordt bedoeld dat een bepaalde melodie in ding (atut ding), dung (atut dung), etc. gespeeld kan worden.

awi, awi-awi, componeren, scheppen

LETTER B
babad, darmen, vel van karbouwendarm dat over de klankschaal (klapperdop) van een rebab gespannen is

babat, afdeling, bedrijf, in een toneelstuk, in de wayang

baged, log, traag; ketinggalan (irama) dalam menabuh

Bahiri, bheri/bhèri, bende (geschreven met cerebrale n en d), soort gong. (Vd Tuuk)

bancih, bisexueel, kendang bebancian, manier van spelen op 1 trommel, waarbij de voornaamste accenten van de mannelijke (kendang lanang) en de vrouwelijke (kendang wadon) gecombineerd zijn. Gebruikt bij joged en gandrung opvoeringen. Suling banci, type fluit gebruikt in de arja om zowel mannelijke als vrouwelijke spelers te begeleiden.

Bangbang, naast redep= gender/gendèr, Malat. Muziekinstrument (V.d. Tuuk, KBNWB)

bangkiang,houten zijwand van gangsa (pamade gong kebyar) boven de antok en onder de oren. 8,5cm lang x 7.5 cm breed x 10 cm hoog

bangkiwa, van gemengde afkomst, gemengd ras; kendang bangkiwa, manier van trommelen om zowel mannelijke als vrouwelijke dansers te begeleiden.

Bangsi, wangsi, bangsi kinnara, (bij de) gamelan rebab; Maleis (eig. Skt): fluit.
Mabangsi. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Bantang, de eigenlijke houten koker van een kendang, in tegenstelling met de betrommelde huid vaak versierd met een breng/brèng (naam van een kekarangan, voorstellende een gevlekt monsterdier met 4 slagtanden en zeer lange tanden, welk beeld men op de bantang kendang aantreft.). (Vd Tuuk)

bantang kendang, zijwand van de trommel

bapang, behoort tot de melodiegroep panggilak
er zijn 3 soorten bapang: bapang Durga, bapang gede/gedé, bapang selisir/sisir

bapang Durga, 3 tonen in 8 neliti; kempul op 2e, 6e; kenong op elke 4e, gong op elke 8e.(DUNG, DING, DING, DUNG, DUNG, DENG, DENG, DUNG)
bapang gede/gedé, 2 tonen in 8 neliti; kenong op 4e; gong op 8e.
(DING DUNG DING DUNG DING DUNG DING DUNG)

bapang selisir/sisir, 4 tonen in 8 neliti/tellen; kenong op 8e, gong op 16e. (dang dung deng dung dong deng dung deng dang dung deng dong dung dong deng dung)

bapang: betekent 1) een soort kraag van leer, onder de ketting gedragen door mannen, 2) beambte onder de patih

Barengan, van 2 trompongs, waarvan de achterstaande, 2 kleinere bevat, die (be)barengan heten en door 2 personen bespeeld worden, terwijl de voorstaande groter is, en , slechts 10 gongs bevattende, door 1 persoon bespeeld wordt.
Van 4 genders/gendèr’2, de 2 achterstaande kleine, zijnde beide door 1 persoon bespeeld wordende. (Vd Tuuk, KBNWB)

barengan, volger; gebruikt voor de kleine trompong, of de kleinere van een paar genders; stemming is een octaaf hoger dan die van het leidende instrument.
Bareng= volgen, meegaan

Baris, rij; rijdansen of oorlogsdansen

Barong, barwang, letterlijk beer, gebruikt om Chinese draak, tijger of leeuw aan te duiden

Barung, sound together
Gong abarung, een stel bestaande uit verschillende instrumenten.

Spreekwoord: Usak ban cengceng/cèngcèng atebih, gong abarung, een geheel gaat in stukken omdat 1 stukje breekt. (V.d. Tuuk, KBNWB)

barungan, ensemble

batel/batèl, ensemble; zie gender/gendèr ramayana

batel/batèl, behoort tot de melodiegroep panggilak
er zijn 3 soorten batel/batèl: pasiat, pajalan, maya
batel maya 4 tonen in 32 neliti; kenong op elke 4e, 12e, 20e, 28e; gong op elke 8e,16e, 24e, 32e tel. (Ding dong deng dung t/m 32)

batel pajalan (batel bij lopen), 5 tonen in 16 neliti; kempul op 2 en 12; kenong op elke 8e neliti; gong op elke 16e(dung deng dong deng dang dung deng dong; deng dong deng dung ding dang dung deng)

batel pasiat (batel bij vechten), 2 tonen in 8 neliti/tellen; kempul op elke 2e
en 6e tel; kenong op elke 4e tel; gong op elke 8e tel (DAng dong Dang dong Dang dong Dang dong)

batel wayang sasak, bestaat uit kendang, kelenang, kajar, rincik, rebab, suling gambuh (Wijana 1987)

Bebatelan/bebatèlan, naam van een muziekwijze; vergelijk sekar gadung. (Vd Tuuk)

batok, halve kokosdop, gebruikt als klankschaal voor de Balinese rebab

bebarongan, ensemble bestaande uit: 2 gender rambat/gendèr rambat, 2 gender barongan/gendèr barongan, 4 gangsa jongkok, 4 gangsa gantung, 4 gangsa panyacah, 1 gong, 1 kemong,1 kajar, 1 gecek/gècèk, 1 kendang, 1 klenang, 1 suling

bebonangan, ensemble bestaande uit: 2 reong/réong ageng, 2 reong barongan, 2 kendang cedugan, 1 kemprung, 1 ponggang, 1 bende/bendé, 2 gongs, 1 kempul, 1 kemong, 1 rebab, 2 suling ageng, 2 suling bebarengan, 2 gangsa alit, 2 gangsa manengah, 2 gangsa gede/gedé, 2 panyacah, 2 jublag, 2 jegogan/jègogan, 1 gumanak, 2 gentong, 3 cengceng alit/cèngcèng alit, 2 cengceng manengah, 1 cengceng ageng

becat, snel, levendig; gending becat, korte composities in snel tempo voor de gamelan gong.

Bedug, bebedug, een grote kendang waarop geslagen wordt, waarbij tevens twee bellen (zie genta) aan een touw gehangen, in beweging gebracht worden en wel zodra de ceeng temaga/cèèng temaga (klapperdop met een gat) in de jambangan (soort emmer) zinkt om het uur aan te kondigen. (Vd Tuuk, KBNWB)

belat, haakje om touw met bladen (don) aan te hangen

bencol bengkak, knop van een gong (Wijana 1987)
bencol, boncol= buil, gezwel; bengkak= opgezwollen

Bende (bendé, geschreven met cerebrale n en d), bhahiri, bahiri, hangend muziekbekken van de grootte van een kempul, maar het geluid verschillende.
Maglending; bij de gong door middel van een kort stuk hout, dat er uit ziet als panyantokan sambel bespeeld.
Mamalu bende/bendé, bij het strijden. (V.d. Tuuk, KBNWB)

bende/bendé, gong, diameter 45-50 cm; rand 10-12 cm hangt in rek (dupak); de knop is ingezonken; gebruikt in de gamelan gong, bonang ensemble en baleganjur

Bendeng/bèndeng, muziekinstrument, Banyuwangi, Javaans, gumbeng gordang bulu, te Buleleng minder bekend en zou daar rebab-rebaban heten; meer in gebruik: gong-gongan, maar in Bangli: guntang. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Bentar kadaton, eigennaam van een beroemde gong. (V.d. Tuuk, KBNWB)

beri/béri, zie gong beri

Bero/béro, vals van het geluid van de zang bij een suling. (V.d. Tuuk, KBNWB)

bero/béro, vals, toonschaal in de 7-toonsschaal; McPhee spelt het (abusievelijk) als baro.

Bhasita (Skt/OJ, met lange a en sisklank ‘’sha’’), geluid van een muziekinstrument. (Vd Tuuk, KBNWB)

Bheri/bhèri, bahiri, gong twara pepentul, muziekinstrument, soort van oorlogstrom.

Gong beri/bèri, zeer modern en meer aan het strand bekend, omroepersbekken van Chinees maaksel en zonder moncol. De omroeper van een te houden vendutie loopt ermee rond.
De heidens verstaan er in het algemeek een gong van vreem maaksel, gong jawa onder.
Chinese gong, Javaans gembreng/gembrèng, Banyuwangi brembeng/brèmbèng. (Vd Tuuk., KBNWB)

biakalang, tabuh pisan; hoort bij Baris Upacara
5 nada’s, 16 neliti/tellen per gong (deng dong deng dung deng dang deng dung
deng dang deng dung dong DING deng dong)

bibih, lip, rand van een gong of een trommel

Biksa, trommelstok, zie ook: panuktukan, tengguli gending, de les/lès (klepel) voor kokan (klokje voor sampi). (Vd Tuuk, KBNWB)

bisah, letter h in een Balinees notenhandschrift, staat voor de dang cenik.

Bonang, vergelijk onder trompong. Zeker muziekinstrument; (kemong dadwa), zie keklentangan/keklèntangan. (Vd Tuuk)
Soort trompong met twee ketels, met de tonen ndung, ndang (Wijana 1987)

Bonjing, Gending bonjing boñjing, of ronjing/roñjing, melodie. Sutasoma. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Bredangga = mredangga. In: Kidung Amad. (V.d. Tuuk, KBNWB)

bruk, beruk, kokosdop, gebruikt als resonator onder de metalen bladen van de trompong, die dan trompong bruk genoemd wordt.

Bulus, snel op elkaar volgen van slagen
Kulkul bulus, snel op elkaar volgende slagen, die enige tijd duren, ten teken van onraad en als alarmsein (Vd Tuuk IV: 991)

Bunga, de toetsen van een klavier instrument. (Vd Tuuk, KBNWB)

bungan gamelan, bladen ook wel don gamelan genoemd

bungan gecek, twee bovencymbaaltjes om cengceng mee te bespelen

bungan gong, houten bloemen of torentjes met gat waardoor de horizontale stok v.d. gong geschoven wordt

bungan ricik, twee boven’dopjes’ gebruikt om ricik te bespelen

bungan sangsangan, beeldhouwwerk in de vorm van bloem aan de bovenkant van het rek v.d. kenong en kempul palegongan/palègongan

bungan sendi, metalen ringen door de vertikale stokken van de gong rustend op de dupak (klampen)

bungbung, bambu buis, open aan een kant, gebruikt als muziekinstrument om joged bungbung te begeleiden; ook wel gespeld als bumbung
bungbungan, bambu resonatoren van gangsa pamade/pamadé van de gong kebyar

bungbung gebyog, gamelan bestaande uit een pengemplong en pangicig; met de buizen wordt door vrouwen geslagen op een plank die op een lesung ligt. De instrumenten dienen om de joged gebyog/jogèd gebyog te begeleiden. (Wijana 1987)

bungbung kantilan, hoge toon, om candetan mee te spelen (Wijana 1987)

bungbung undir, met lage toon, om de basistonen mee te spelen (Wijana 1987)
undir = groot

LETTER C

cagak, cagak gangsa, metalen houdertjes op gangsa waar touw voor de bladen doorheen moet
Cagak, het stel waarin de gong hangt. (V.d. Tuuk, KBNWB)

cagak kempli, metalen houdertjes op onderstel v.d. kempli

cagak klenang, metalen houdertjes op onderstel v.d. klenang waar het touw waarop de klenang rust doorheen moet

cak, uitroep, later: kecak/kècak, koor van mannen die met hum stemmen muziekinstrumenten imiteren, in de sanghyang dans-ceremonies. Zie kecak.

calung, zelfde als jublag, 5 tonen, 1 oktaaf hoger dan de jegog/jègog.
Calung, benaming van een grotere gender/gendèr, met grotere tussenpozen geslagen. (V.d.Tuuk, KBNWB)

Calung suling, naam voor een lange fluit, 60 cm lang, diameter 3 cm, die in de gong suling gebruikt wordt (Wijana 1987)

Candetan, polyritmische percussie bij de oncang-oncangan, rijstblokstamper muziek; tweestemmige figuratie in de moderne gamelan.
Macandet, een candetan spelen
Candet, saling candetan, afwisselend zich laten horen, van muziekinstrumenten. (vd Tuuk, KBNWB; de n en d zijn cerebraal)

Cang kendang, doffe trommelslag

canggah gong, vertikale stokken waarop de bunga worden geschoven

Cangkirang, camangkirang, benaming van een wijze van op de gamelan te spelen en dans met lans en boog. Zie ook ujung. (V.d. Tuuk, KBNWB)

canteng, brug van de rebab

cantik, tong van de genggong/gènggong

Cantung, Cecantungan, muziekinstrument (vd Tuuk, KBNWB; de n en t zijn cerebral)

carik, schuine streep naar links in Balinees notenhandschrift, staat voor de noot ding

caruk, ensemble bestaande uit 2 caruk en 1 saron; in Karangasem gebruikt voor een ouderwets type xylofoon; Schlager I, 57: 2 caruk (gangsa ageng, gangsa alit), 2 sarons (saron menengah met 7 bladen op 1 onderstel, gantung, en sanron pengulu met 2 x 4 bladen op twee onderstellen, gantung)

Caruk, naam van een muziekwijze, zie gerong/gèrong. (V.d. Tuuk, KBNWB)

cat, cah, volledige ritmische eenheid bij het polyritmische cymbaal spelen of bij oncang-oncangan, rijstblokstampmuziek
cat lima, ritmische eenheid bestaande uit 5 slagen
cat nem, dito, bestaande uit 6 slagen
cat pitu, dit, bestaande uit 7 slagen
cat telu, dit, bestaande uit 3 slagen

cecek, horizontale streep in Balinees notenhandschrift, staat voor dang gede

cegir, geluid van de gong lanang
Cegir, van gir, gonge/gongé cegar-cegir uli tuni. Klinken van een kleine gong. (Vd Tuuk) Bulelengs? Cf. DVD wayang Bungkulan

cegur, geluid van de gong wadon
Cegur, van gur, macegur, klinken van een grote gong. Cegar-cegur gong cengceng/cèngcèng rame/ramé mangoncang (Vd Tuuk)
Bulelengs? CF DVD wayang Bungkulan

cekcek/cèkcèk, zie onder cengceng

celuluk, andere naam voor kajar; er wordt op de knop van het instrument geslagen

celuring, curing, muziekinstrument bestaande uit een aantal (gestemde) bronzen bekkentjes op een onderstel gemonteerd en beslagen met een metalen stokje.

Cempala, cepala, capala, houten ‘’hamer’’ gebruikt door een dalang; er is een voethamer, die tussen de grote teen en de daaropvolgende teen wordt geklemd; de dalang tikt ermee tegen de buitenkant van de kist, en een handhamer, waarmee de dalang op de deksel van de kist slaat, of – als die verwijderd is – tegen de binnenwand van de kist tikt.

Ceng (cèng) het geluid ter nabootsing van dat van de cengceng/cèngcèng. (Vd Tuuk)

cengceng/cèngcèng, cymbaaltjes op frame gemonteerd in de vorm van kikker, schildpad, of leeuw; zie ook: ricik, cengceng kopyak en gecek
cengceng kopyak grote cymbalen, diameter 20-25 cm; bij baleganjur en gong dewa/déwa
Cengceng (cèngcèng), ceng/cèng, slagbekken van prunggu, twee op elkaar geslagen bij een gamelan en met een touw aan elkaar verbonden, kleiner dan de kecek (kecèk). (V.d. Tuuk, KBNWB)
Volgt het ritme van de kendang (Wijana 1987)

Cengceng ageng, grote cengceng, de diameter van de cymbaaltjes is groot, de toon is laag (Wjana 1987)
Cengceng cenik, cengceng cerik, kleine cengceng, de diameter van de cymbaaltjes is klein, de toon is hoog (Wijana 1987)
Cengceng kebyar, naam voor een cengceng gebruikt in de gong kebyar (Wijana 1987)

cenik, klein, relatief hoger in toon

conge-conge (congé-congé), Karangasemse term voor de rand om het mondstuk van een suling, gemaakt van pandan blad. Volgens McPhee: naam voor een middelgrote cengceng/cèngcèng en het ritme dat daarop gespeeld wordt in Karangasem

cungklik, Karangasems woord voor een xylofoon, waarvan de houten bladen over een grote langwerpige klankkast liggen; gebruikt voor entertainment thuis; elders tingklik genoemd.

Curing, metallofoon, ouderwets; de metalen bladen rusten op een lage houten klankkast; twee octaven. Vroeger gebruikt bij Semar pagulingan en gambang.
Curing = gangsa. (V.d. Tuuk, KBNWB)
Gending curing, smara pagulingan, gambang.

LETTER D

Dag, basisgeluid, open van de kendang wadon, gemaakt met de palm van de rechter hand.
Specifiek op de rechter kant van de kenang (Wijana 1987)

Dang, vijfde toon van saih 5.
Dang ageng, dang gede/gedé, derde toon van de saih 7 van het gambang ensemble
Ageng, gede = groot
Dang alit, dang cenik, zeste toon van de saih 7 van het gambang ensemble
Alit,cenik = klein

Deng/dèng, derde toon van de saih 5; vierde toon van de saih 7 van het gambang ensemble

Dengdengkuk (dèngdèngkuk), naam van een muziekinstrument. Zou de bende/bêndé zijn, die ongeveer zulk een geluid geeft. (Vd Tuuk)

Ding, eerste toon van saih 5 en saih 7 van het gambang ensemble
Ding magenep (in saih 5), Schlager I: 29

don gamelan, bladen, toetsen, ook wel bungan gamelan genoemd
don gamelan magantung,hangende bladen
don gamelan mapacek, bladen met ijzeren pinnetjes die door gat steken; systeem Noord Bali

dong, tweede toon van de saih 5; vierde toon van de saih 5 van het gambang ensemble
dong ageng, dong gede/gedé, tweede toon van de saih 7 van het gambang ensemble
dong alit, dong cenik, zevende toon van de saih 7 van het gambang ensemble

Dongdong, Bugbug, bende (bendé). (V.d. Tuuk, KBNWB)

Dregdeg, drugdug, van degof dug; nregdeg, van het geluid van de kendang. (V.d. Tuuk, KBNWB)

dung, vierde toon van de saih 5; vijfde toon van de saih 7 van het gambang ensemble

dupak, onderstel v.d. gong met klampen waarin de vertikale stokken gestoken worden
dupak gambang, onderste klampen van gambang, ong. 95 cm lang en 18 cm hoog
dupak gangsa pamade/pamadé, 100 x 24 x 10 cm
dupak gong,zie boven
dupak jublag, voet, ong. 101 cm lang, 28 cm breed, 12 cm hoog
dupak rindik, voet van rindik gandrung; ong. 1.64m lang; 27cm diep en 10 cm hoog
dupak trompong, zijklampen onderstel van trompong, ca 10 cm hoog

LETTER E

embat, strekken, uitstrekken; embat-embatan, dansen met uitgestrekte armen, als in de rejang; een instrument bespelen, bijvoorbeeld de trompong, met gestrekte armen; gending embatan, composities in het traditionele gamelan gong repertoire waarin de leidende melodie gespeeld wordt door de trompong.

Hembo/embo, het geluid van een rund
Embo-emboan, een padi trompetje (zie ook empret-empretan), ook gezegd van die welke van blik vervaardigd zijn. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Encep, gezegd van samenspel, als het samenspel onberispelijk is, tabuhne/é encep, vooral als, bij het abrupt ophouden, alle spelers op het juist moment, als 1 man, ophouden, niemend zelfs maar een seconde te laat is.

(H)enggung, soort van mondharp, waarop men blaast. Van pugpug gemaakt. Verg. Genggong/gènggong. (V.d. Tuuk, KBNWB)

LETTER G

gabor, behoort tot de melodiegroep panggilak; offerdans uitgevoerd door vrouwen;
er zijn 4 soorten gegaboran: gabor ganjor, gabor bebancangan, gabor sisir, gabor longgor
gabor bebancangan 2 tonen in 4 neliti, kenong elke 2e tel; gong elke 4e tel
(deng dang dang deng)
gabor ganjur, 2 tonen in 2 neliti (bijna zelfde als kale/kalé), elke 2e tel gong; (deng dang)
gabor longgor, 4 tonen in 16 neliti; kempul op 4e, 12e; kenong op 8e, gong op 16e (Ding dong dong DING DING DANG DANG DUNG DING DING DANG DANG dong dong DING)
gabor sisir, 3 tonen in 8 neliti; kempul op 2e, kenong op 4e, gong op 8e.

Galaganjur, zekere muziekwijze, zoals bij het ngurek(jezelf steken met een kris, bij een optocht achter een godheid bijvoorbeeld); ook kalaganjur, blaganjur en plaganjur, malaganjur.; dipalu orang gamelan di panggungan. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Gambang, als de tingklik maar steeds van de petung (bamboe soort) vervaardigd;
Panggul gambang, de gevorkte stok waarmee op de gambang geslagen wordt; (V.d. Tuuk, KBNWB)

gambang, bamboe xylofoon, gebruikt om er ‘heilige’ muziek op te spelen bij crematies.
Bespeeld met twee gevorkte slaghouten.
Elke xylofoon heeft 14 lange, platte bamboe bladen (Wijana 1987)
Het gambang ensemble bestaat uit: 1 gambang pangenter, 1 gambang panyelah, 1 gambang pangede, 1 gambang pametit, en twee metallofonen: 1 saron demung, 1 saron panerus. (Wijana 1987)

gambang, ensemble bestaande uit 4 gambang met houten bladen, 2 sarons met metalen bladen. 7 toons; werd vroeger ook door vrouwen bespeeld ter begeleiding van zangen uit de Malat (info I G Ng Sukad, Talibang/Selat, 1943 in Schlager I: 53).

Gambang pametit, gambang waarmee candetan gespeeld wordt (Wijana 1987)
Gambang pangede / pangedé, voor het aangeven van angsels (Wijana 1987)
Gambang pangenter / pangènter, waarmee commando’s voor luid, snel, langzaam spelen of stoppen gegeven worden (Wijana 1987)
Gambang panyelah, vormt een stel met de gambang pangenter, dient om variaties in de melodie aan te geven (Wijana 1987)

Gambangan, moderne composities waarbij gebruik wordt gemaakt van de melodieën van het gambang repertoire.

Gambelan/gamelan saih pat, muziekensembles die 4 tonen gebruiken uit een systeem van vijf, die ongeveer overeenkomen met A C D E G. Op Java wordt dit slendro genoemd. Voorbeelden zijn gender wayang, joged bungbung, gamelan wayang wong en gamelan parwa. Ook de angklung van Zuid Bali gebruikt vier tonen. Die van Noord Bali gebruikt er meestal vijf.

Gambelan/gamelan saih lima, muziekensembles in 5 toons systeem, ding dong deng dung dang. Zij corresponderen ongeveer met E F G B C. Op Java wordt dit vijftoons systeem pelog genoemd.
Gong Gede, gong kebyar, , gamelan palegongan en bebarongan, gamelan jegog (W. Bali) hebben over het algemeen saih lima. De gamelan jegogan uit jembrana gebruikt vier van de vijf tonen.

Gambelan/gamelan saih pitu, muziekensembles in 7 toons systeem, ding dong deng dung bero/béro dang bero/béro; gamelan gambuh, gambang, semarandana, semar pagulingan hebben over het algemeen saih pitu.

Gam(b)elan Angklung, vier of vijftoons ensemble, in sommige delen van Bali uitsluitend gebruikt bij crematies. Modern: het is een slendro ensemble

Gam(b)elan Balaganjur

Gam(b)elan bebarongan, begeleidt de barong dans en de Calon Arang; heeft maar 1 kendang
Het ensemble bestaat uit: gender rambat, kempur, gangsa, kelenang, kendang, kemong, panyacah, jegogan, rincik (Wijana 1987)

Gam(b)elan Caruk

Gam(b)elan geguntangan, bestaande uit een bamboe buis, guntang, waarop een snaar is bevestigd. Het ensemble bestaat uit een aantal van dergelijke buizen, fluiten en kendang. Het kan de Arja begeleiden.

Gam(b)elan gambang, platte houten bladen op een rek. het is 7 toons. Moderne terminologie: pelog. Het ensemble bestaat uit: 1 gangsa ageng, 1 gangsa alit (1 oktaaf hoger gestemd) ieder met 7 bladen en 4 gambang. Batara Kawi is de god van dit ensemble.

Gam(b)elan gambuh, ensemble dat het gambuh theater begeleidt. Het bestaat uit: suling gambuh, rebab, kempur, kajar, kelenang , gumanak, kendang, kenyir, rincik, kangsi en genta orag. Het is 7 toons (Wijana 1987)

Gam(b)elan gong = gamelan gong gede/gedé, 5 toons; het ensemble bestaat hoofdzakelijk uit metallofonen, gangsa, van 1 octaaf, die de basis melodie spelen. Verder: een trompong, die de melodie omspeelt. In grote ensembles is een tweede, kleinere trompong, de trompong barengan, de volger. De figuratie wordt gespeeld door een viertoons reong/réong (reong pat). Cengceng en kendang. Het instrumentarium werd bespeeld in tempeljaardagen en als begeleiding van maskerdansen, topeng/topèng.
Gamelan gong gede/gedé, tempel, topeng

Gam(b)elan gong gilak, draagbare instrumenten, speelt bij processies; marsmuziek
Gam(b)elan gong kebyar, vijftoons ensemble met hangende toetsen, daun. Ontstaan uit de gong gede/gedé rond 1915 in Noord Bali

Gam(b)elan gong luang, zeventoons ensemble. Moderne terminologie: pelog

Gamelan gong sekati (sekati= vorstelijke gong), bijna verdwenen, Bulelengs

Gam(b)elan jegog (jègog), ensemble bestaande uit reuzen bamboe buizen op een rek, specifiek voor Jembrana, want daar groeit die grote dikke bamboe.

Gam(b)elan joged bungbung (jogèd bungbung), bamboe buizen op een rek, kleiner dan die gebruikt bij de jegog. Gebruikt voor de begeleiding van de joged dans.

Gam(b)elan joged pingitan, ensemble dat de joged pingitan dans begeleidt. Het bestaat uit: rindik pangugal, rindik barangan, rindik jegogan, kemplung, kendang, gong komodong, suling. Het is 5 toons. (Wijana 1987)

Gam(b)elan Palegongan, vijf toons ensemble met metallofonen. Met gender rambat. Moderne teminologie: pelog. Gebruikt voor het begeleiden van de legong dans.

Gam(b)e lan rindik, bamboe ensemble, gebruikt voor het begeleiden van joged dans.

Gam(b)elan selonding, zeventoons, ijzeren bladen op een rek.

Gam(b)elan Semar Pagulingan, saih pitu, hofensemble, met metallofonen en een trompong.

Gam(b)elan Semarandhana, nieuw type ensemble, een combinatie van gong kebyar en Semar Pagulingan, 5 tonen voor ‘slendro’en 7 tonen voor Semar Pagulingan op 1 instrument.

gambuh, ‘klassiek’ theater gebruik makend van de verhalen uit de Malat en van (Javaanse) Islamitische verhalen.

Gamel, ngamel, hoog van ngisi, iets hanteren, ook bestieren.
Gambel, in plaats van gamel
gezegde: juru gambele/gambelé milih salah bana megambel. (Vd Tuuk)

gamelan, zie gambelan
gamel (met een korte e, uitgesproken als de u in put) is al in het Oud Javaans te vinden. het betekent iets vastpakken of vastgrijpen. In het Balinees vindt bij labialen (p,b) en dentalen (t,d,) vaak een nasalering plaats, dus sepeda wordt sempeda. Omgekeerd wordt aan een woord met een nasaal, bijvoorbeeld gamel, een bijgehorende labiaal toegevoegd, dus gambel.

Gandrung, dans uitgevoord door jongens in vrouwenkleren.
gandrung, ensemble bestaande uit: 2 rindik panggede/panggedé ,4 rindik kantilan, 2 jegogan/jègogan, 2 katimbung, 1 gupekan, 1 kajar, 1 kempul (pulu), 1 suling paarjan, 1 cengceng/cèngcèng

Gangsa, muziekinstrument bestaande uit 5 kleine gongs (!!!), vergelijk onder jongkok en gantung. Manggul gangsa, zie onder panggul (Vd Tuuk)

gangsa, afgeleid van Skt kangsa/kangúa, bell metal, wit koper. Naam voor een muziekinstrument bestaande uit metalen bladen hangende boven bamboe resonatoren. Gangsa’s worden bespeeld met 1 speelstok.

gangsa gambang, houten bambu bladen, plat; grootste ong. 60,4 cm lang, kleinste ong. 34,7 cm lang; breedte ong. 6,5 cm; dikte ong. 1.0 – 2.0 cm

gangsa gantung, gangsa met bladen die hangen boven de klankbuizen, zoals bij de gender.

Gangsa gantung, als de saron (limang tebih), in tegenstelling van de gangsa jongkok.
(gangsa = Skt kangsa, bell metal) (V.d. Tuuk, KBNWB)

gangsa jongkok, hoort bij gong gede/gedé; perunggu, 5 toetsen op pennetjes, onderstel ong. 63 cm lang, 25cm breed, 37cm hoog

Gangsa jongok demung, hierop wordt de hoofdmelodie gespeeld bij het gong gede/gong gedé ensemble. (Wijana 1987)

Gangsa jongkok barengan, volgt de melodie van de gangsa jongkok demung (Wijana 1987)

gangsa kantilan, gong kebyar, metalen bladen, 10 stuks, 1 oktaaf hoger dan de pamade.

Gangsa kenyong, naam van een gangsa jongkok met 4 bladen, hoort bij de gong luang (Wijana 1987)

gangsa pamade/pamadé gong kebyar; metalen bladen, 10 stuks (dong-deng-dung-dang-ding,dong atas, etc.); 1 oktaaf hoger dan de ugal
onderstel bestaat uit dupak (100x24x10cmh),antok (17x 10,5x10cm) met snijwerk van berg, bangkiang (8,5×7,5x10cmh) rechtop staand stuk, udeng-udengan tenggek papah (20,5x7x10cmh) de oren; de bambu resonatoren (bungbungan) en de staande houten stijlen ertussen (slepek); de strook hout waarboven de toetsen rusten heet sunduk. De koperen oogjes waardoor het touw (tali) van de bladen gaat heten cagak.

Gangsa panandan, gangsa met 10 bladen, die de melodie speelt bij de gong kebyar (Wijana 1987)
Zelfde als ugal

Gangsa siya, gangsa gantung met 9 bladen, gebruikt in de moderne gamelan gong kebyar

Ganjur/gañjur, Ni Kalaganjur, mredangga, kala; muziek ensemble
Kalaganjur/kalagañjur, zie galaganjur. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Gangsar, snel; gangsaran, het tempo van het spelen opvoeren

Gapul, zelfde als baged

Garantung, naast suji wana, gending pangkon, zeker muziekinstrument. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Gayor, de ligplaats van de trompong, een boogvormig, meestal versierd rek, waarin de kempul hangt. (Vd Tuuk)

Gebug, mangebug, slaan een gender/gendèr, gong (zie tepak). (V.d. Tuuk, KBNWB)

gebug Ende/èndé, ensemble bestaande uit: 2 kendang pepanggalan,1 kempyang, 1 tawa-tawa, 1 gecek, 1 kempul; specifiek voor Karangasem
gebuh maya, spelen met ritmische vrijheid, bijvoorbeeld in syncopen gebruikt bij het bespelen van de trompong.

gecek/gècèk, cymbaaltjes op onderstel in vorm van schildpad,kikker of leeuw; diameter 11-13 cm

gede/gedé, groot, laag van toon

gegilak, onderdeel van de gilak hoofdmelodie
er zijn 4 soorten gilak: gilak gede/gedé, gilak baris, gilak nyalah, gilak topeng/topèng

geguron, het spelen van bepaalde melodieen om godheid aan te roepen.

gede/gedé, groot, donker, laag van toon.

gegancangan, melodie, instrumentaal (jenis tabuh atau lagu gending, instrumental, yang umumnya memiliki ciri-ciri: bentuk yang tidak terlalu mengikat; komposisinya kadang-kadang tanggung; teknik permainan yang tidak selalu ajeg
gancang betekent snel

geguneman, melodie uit de wayang kulit; de kekayonan wordt tijdens deze melodie in midden v.d. gedebong geprikt

geguntangan, ensemble dat de arja begeleidt. Het bestaatuit: kendang krumpung, guntang cenik, guntang kempur, kajar, kelenang, rincik, tawa-tawa, rebana, curing, suling en cengceng. 5 of 7 toons. (Wijana 1987)

gem, zie kempur kemodong en gong pulu

Gemret/gemrèt, onder de muziekinstrumenten van een optrekkend leger, Usana Bali. (Vd Tuuk)

Gender/gendèr, muziekinstrument uit staafjes naast elkaar.
Ngenderin/ngendèrin, de gender bespelen, zoals bij de wayang.
Manggul gender/gendèr, van een grootkoppige penis.
Raadsel: anak ngling di tuktuk tiing ngalup-ngalup = gender. (V.d. Tuuk)

gender/gendèr, metallofoon, bestaande uit metalen bladen hangende boven bamboe resonatoren. Bespeeld met twee speelstokken met een ronde schijf aan het uiteinde.
gender dasa, gender met 10 bladen; gebruikt voor wayang ook wel gender wayang genoemd
gender limolas, gender met 15 bladen
gender ramayana, ook wel batel/batèl ensemble genoemd; bestaande uit 4 gender (2 ageng, 2 alit), kendang lanang, kendang wadon, kajar, klenang, cengceng, kempul,suling pagambuhan
gender rambat, metallofoon met 12 bladen; bij semar pagulingan ensemble; extra bij gong kebyar
kan volgens Wijana 1987 13, 14 of 15 bladen hebben
gender telulas, gender met 13 bladen

Gender tetangisan (gendèr tetangisan), naam van een wijze gespeeld bij het ngaben/ngabèn, tegen de ochtend. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Gender/gendèr wayang, zie gender dasa; ensemble bestaande uit 2 gender ageng en 2 gender alit

Gending (geschreven met cerebrale n en d), aria, deun, in een spreekwijze zie onder kukunang. De liedjes zijn vaak 4 regelig en hebben dan, evenals de Maleise pantuns, wat betreft de 2 eerste regels geen verband met het volgende, zodat zij slechts het rijm aangeven en wel zo, dat bijkans ieder woord in de 1e en 2e regel rijmt op een woord in de 3e en 4e regel.

Blabad raadsel: buluh magending, als blabad, suling, slaat op nyulinging.
Twara nggelah gending, sari mamunyah, sakit manglaut mati.
Ngendingang, opdreunen een gedicht; slang-term in plaats van ngalih. (V.d. Tuuk)

gending, melodie
gending ageng, uitgebreide, brede, melodie; groep composities gebruikt bij ceremonies; basis voor het gamelan gong repertoire.
Gending angklung, composities voor de gamelan angklung; metrische varieteiten.
Gending gambang, composities gespeeld bij dodenritueel door het gambang ensemble
Gending gangsaran, composities met een relatief snel tempo; korte composities van het gamelan gong repertoire
Gending gong, pagongan, het uitgebreide repertoire van de gamelan gong
Gending lampat, composities met een langzaam tempo. Andere naam voor gending ageng
Gending lawas, oude composities; klassieke melodieen.
Gending longgor, composities van het gangsaran type, vaak gebruikt als finale in de gending ageng.
Gending luang/luwang, melodieen gespeeld door de gamelan luang/luwang

Gending luwang, soort van gambang te Klungkung in gebruik. (Vd Tuuk)
Luwang, hol van een boom

Gending pagambuhan, repertoire van de composities gespeeld bij de gambuh; basis van het repertoire van de gamelan semar pagulingan.
Gending palegongan/palègongan, composities voor het grootste deel ontleend aan het gambuh repertoire en gearrangeerd om de legong dans te begeleiden.

Gendong (met cerebrale n en d), Karangasem, voornaam = kulkulan.

Genggong/gènggong, mondharp door een koord te trekken, bespeeld. Van pugpug (= bladstengel van de jaka palm) vervaardigd. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Genggong/gènggong, jew’s harp, gemaakt van de nerf van de jakapalm; in paren gespeeld; grote genggong ensembles in Taman bij Sanur en in Batuan; gebruikt om dans te begeleiden, suling en bamboe slaginstrumenten worden toegevoegd.

Genta/ghanta, priesterbel
genta orag, gentorag schellebel; drie rijen belletjes; onderste rij: 32 bellen; middelste: 16; bovenste 8 belletjes
gebruikt bij gamelan gambuh, bebarongan en gong gede/gedé
een stel bestaande uit verschillende instrumenten.

Gentang, zie onder gong en sata. (V.d. Tuuk)

genyek/gênyèk, muziek met de mond gemaakt. Komt uit de Karangasem en Noord Oost Bali regio.

Gerong/gèrong, anggerong/anggèrong, zingen. (Vd Tuuk)

Gilak, gegilakan/gêgilakan, naam van een wijze van slaan op bekkens vooral op de weg gespeeld.
Gilak, tot de strijd aanvuren. (Vd Tuuk)

gilak, ‘wild’, zie panggilak, hoofdtype melodie; onderverdeeld in: kale, batel, bapang, gegilak, gabor/gegaboran, Legodbhawa, tunjang, sesimbaran

gilak baris, 4 tonen in 8 neliti; gong op 4e en 8e; kemmpul op 5e en 7e tel
(DING dong deng dong deng DING dong DANG)
gilak gede, 5 tonen (2 oktaven) in 64 tellen; kempli op 2,10,18, 26, 34, 42, 50, 58 en op 6,14,22, 30,38,46,54,62. kempul op 5, 7,13,15,21, 23,29,31,37,39, 45,47,53,55,61,63; gong op 8,16,24,32,40,48,56,64; en gong op 4,12,20,28,36,44,52,60

gilak nyalah, 5 tonen (2 oktaven) in 24 neliti; gong op 4,8, 12,16,24; kempul op 5,7,13,15,21,23(DONG DENG DUNG DANG DING dong deng dung deng dang dung deng dang dung deng dong DANG dong DING DANG DUNG DONG DENG DUNG)
gilak topeng, 5 tonen (2 oktaven) in 16 neliti. Gong op 4,8,12,16; kempul op 5,7,13,15. (DUNG DING DUNG DING DUNG DANG DING dong deng dung dong deng DING DUNG DANG DING)

gilik, correcte presentatie tijdens het spelen

gineman, zie guneman

Gir, het geluid van de kleine gong. (V.d. Tuuk)

gita, lied, liederen gezongen bij rituelen

giying, gihing, ‘’ruggegraat’’, in Karangasem gebruikt voor de gangsa, waarop de solo’s gespeeld worden van de gending angklung (McPhee)

Goncang/goñcang, ngoncang, lawaai maken op de rijstvijzelblokken te slaan zoals bij eclipsen. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Gong, ronde metallofoon
Gong-gongan, bekkeninstrument, bijvoorbeeld de trompong (Vd Tuuk. KBNWB)

Gezegde: kadi kebone/kêboné mabalih gong, als de ezel die de bijbel leest.

gong, ronde metallofoon, diameter 75-85 cm (grootste der metallofonen); rand 18-20 cm hangt in rek (dupak), ook wel gong ageng genoemd
ook gebruikt voor een gamelan ensemble in het algemeen met een gong

gong beri/béri, ensemble bestaande uit 1 klenteng, 2 gongs, 1 kempul, 1 kenong, 1 sungu, 1 suling, 1 bedug, 1 cengceng
volgens Wijana 1987: 1 beri cenik, 1 beri gede, klenteng, bedug, sungu, suling, tawa-tawa en gong.
begeleiding van de baris Cina

gong gangsa jongkok, ensemble bestaande uit: 4 gangsa jongkok kantilan, 4 gangsa jongkok pamade, 4 gangsa gantung panyelah, 4 gangsa gantung jublag,1 trompong ageng, 1 trompong barengan, 1 reong, 4 jegongan, 2 kendang pepanggulan,1 bende, 2 gong, 1 kempul, 1 kempli, 6 stel cengceng, 1 kempyung

gong gede / gedé, ensemnble gamelan gong dat ceremonies begeleidt. Het bestaat uit een trompong, reyong/réyong, gangsa jongok barangan, gangsa jongok demung, panyacah, calung, jegogan, kempung, kempli, bende/bendé, kendang, genta orag en cengcweng kopyak. 5 toons. (Wijana 1987)
Tegenwoordig hebben de meeste gong gede ensembles gangsa gantung

gong kebyar, ensemble bestaande uit: 2 giying, 4 gangsa pamade, 4 gangsa kantilan, 1 gecek, 2 kendang, 1 kajar, 1 reong, 1 trompong, 2 jegogan, 2 jublag, 2 gong, 1 bende, 1 kempul, 1 kempli, 1 suling
Volgens Wijana 1987 zijn de instrumenten: ugal, pamade, kantil, jegogan, gangsa panandan, panyacah, calung, reyong, kendang gede, kajar, cengceng kebyar, gong, kemong, suling. 5 toons.

Gong kemodong, instrument bestaande uit twee grote bladen, zoals die van een gangsa, die in een onderstel in de vorm van een kist hangen. Hij dient als gong in de gamelan joged pintitan. (Wijana 1987)
In Denpasar, Zuid Bali heet het een gong pulu. Hij kan ter vervanging van een gong en van een pur gemaakt worden.

gong lanang, mannelijke gong, kleinere van het paar gongs van de gamelan gong

Gong luang, naam van een sacraal ensemble gebruikt bij dodenrituelen. Het bestaat uit een gangsa cenik, gangsa gede, kajar, , cengceng agung, cengceng cerik, cengceng madia, gong, kendang, kempur, bende, reyong cenik, reyong gede, saron, gangsa kenyong (Wijana 1987)

gong pulu, zie gong kemodong

gong selonding, vier platte ijzeren bladen rustend op trampa
de bladen hebben 2 gaten waardoorheen pinnen uit de trampa steken
Wijana 1987: 8 bladen, het grootste blad is 54 cm lang en 28 cm breed, het kleinste is 46 cm lang en 20 cm breed

gong suling, ensemble bestaande uit 2 kendang gupekan, 1 kajar, 1 gecek, 1 kempul, 1 kenong, een aantal suling ‘die de melodie omspelen’ en een aantal suling
‘die het ritme spelen’
Volgens Wijana 1987: 30 fluiten, 1 kendang, kajar, kempul en cengceng.

gong wadon, vrouwelijke gong, grootste van het paar van de gongs van de gamelan gong; lager in toon dan de gong lanang

gongan, complete melodische periode, beeindigd met een gongslag

gongseng/gongsèng, schelletje van metaal, zoals die aan de ambed/ambêd baong van lastpaarden en verder aan de halsband van katten. (V.d. Tuuk, KBNWB)

(ge)gorokan gamelan, gaten in de bladen;
(ge)gorokan cengceng, gaten in de cengceng

Grantang, Garantang, een geleding bamboe op een tlawah geplaatst en als de tingklik bespeeld.
Garantang humung, gamelan.
Gegrantangan, staven bamboe aan een kant gepung klaviersgewijze bij de semar pagulingan in gebruik. Het geheel opgehangen aan 2 vorken hout of bamboe aan weerszijde (meer bekend in het Klungkungse dan alhier), vergelijk aanhaling onder pipit. (V.d. Tuuk. KBNWB)

grantang, gerantang betekent geleding. In dit geval slaat het op een geleding van een bamboe buis, die omgewerkt is tot een muziekinstrument.
grantang joged/jogèd bungbung, ronde bambu buizen in gestel; 10 stuks

Grantang = bungbung (Wijana 1987)

Grumbung, grumbungan, zeer grote houten klok met 3 klepels (zie palit), klokken aan de hals van de ploegossen om, lawaai makende, ze rond te laten gaan, hetgeen voor het bewerken van de grond pleegt te geschieden. Zie grembeng, kroncingan, okokan, genta, mulah-mulahan, en rumbing. In Kerambitan gebruikt bij tektekan/tèktèkan Calon Arang tijdens Puri Nights.

Gumanak, zie kemanak

Guneman, discussie, in muziek: geimproviseerde solo introductie vooraafgaande aan de pangawit van een compositie

Guntang, bamboe cither met 1 snaar, gebruikt als percussie instrument
Guntang cenik, kleine guntang
Guntang kempur, guntang die dienst doet als goedkope vervanging van een kempur

Gupek, trommel bespelen aleen met de handen
Gupekan, trommelen met handen en vingers
Gegupekan, wijze van met de handen bespelen van een trommel

Gur, het geluid van de grote gong, dat van een kleine gir zijnde. Zie macegur. (V.d. Tuuk, KBNWB)

LETTER H

Hangklung, zie angklung

Hembo, zie embo

Horag, zie orag

Hreng, zie reng

LETTER I

Igel, dansen, dans

incep, zie encep

inting, de grootste metallofoon van de gamelan selunding.

LETTER J

Jangat, van leder vervaardigde tromkoorden van de kendang, waarlangs ter meerdere of mindere spanning de sumpe/sumpé geschoven worden. Zie panukub kendang. (V.d. Tuuk, KBNWB)

jangat kendang, schuine touwen om vel te spannen v.d.trom

jangger/janggèr, ensemble voor begeleiding van jangger/janggèr, bestaande uit: 2 kendang, 1 suling, 1 gecek,1 rebana, 1 tawa-tawa, 1 klenang

jangih, schel, helder, gezegd van geluid, ook van dat van een ensemble

Jaran Sirig, tabuh dua; melodie van Topeng/topèng Dalem, 4 nada’s per 64 neliti; gong op 64e; (dang dang dang dang dung deng dong dung dung dung dung deng deng dong deng dung dung dung dung deng deng dung deng dong dong dung dung deng deng dong deng dung dung dung dung deng deng dong deng dung dung dung dung deng deng dung deng dong dong dang dang dang deng dang dung deng deng dang dang deng deng dong deng dang)
Jaran sirig betekent: paard dat achteruit loopt

Jegog/jègog, zie ook tegog/tègog;
Jegogan/jègogan, als de gender/gendèr en nog groter dan de jublag. (V.d. Tuuk, KBNWB

Jegog/jègog, ensemble bestaande uit bambu instrumenten: 3 jegog barengan, 3 jegog kantilan, 2 jegog, 2 undis
Volgens Wijana 1987: jegog barengan, jegog kantilan, segog swir, jegog kuntung, jegog undir. 5 toons.

Jegog/jègog barengan, 8 buizen. De grootste buis is 127 cm lang en heeft een diameter van 14,5 cm. De kleinste buis is 61 cm lang en heeft een diameter van 12,2 cm. Hij wordt gebruikt voor de inleiding en als drager van de melodie (Wijana 1987)

Jegog/jègog kantilan, 8 buizen. De grootste buis is 76 cm lang met een diameter van 12,5 cm en de kleinste buis is 40 cm lang met een diameter van 9,2 cm. Hij wordt gebruikt om de candetan te spelen (Wijana 1987)

Jegog/jègog kuntung, 8 buizen, de grootste buis is 80 cm lang met een diameter van 15 cm en de kleinste is 45 cm lang met een diameter van 13 cm. Hij is een melodie drager (Wijana 1987)
Kuntung = chinese haarvlecht

Jegog/jègog suir, 8 buizen, de grootste buis is 57,5 cm lang met een diameter van 10,7 cm en de kleinste is 28 cm met een diameter van 8,2 cm. Het instrument wordt gebruikt om candetan te spelen. (Wijana 1987)
Suir = fluit

Jegog/jègog undir, 8 buizen van bamboe, de grootste buis is 150 cm lang met een diameter van 20,5 cm, de kleinste is 105 cm lang met een diamter van 17,5 cm. Hij wordt gebruikt voor de hoofdtonen van de melodie. (Wijana 1987)

Jegogan/jègogan, gong kebyar ensemble, ‘bas’gangsa met 5 toetsen. Hij wordt bespeeld met een panggul met een rubberen wieltje aan het uiteinde.

Jegogan/jègogan suling, fluit van bamboe, 70 cm lang met een diameter van 3,5 cm. Hij wordt gebruikt in de gong suling. (Wijana 1987)

Jejantran, tabuh pisan; melodie bij Baris Panah
5 nada per 32 neliti; gong op 32e (dung dong deng dung dong dang dung deng dung
dang DING dong DING dang dung deng dung dang DING dong DING dang dung deng dung
deng dong DING deng dong dung deng)
jantra betekent spinnewiel, rad, instrument om wapens mee af te schieten

joged/jogèd, dansmeid (V.d. Tuuk, KBNWB). Een danseres nodigt een man uit het publiek uit om met haar te dansen. In de 19e eeuw was de joged een als meisje verklede jongen.

joged/jogèd bungbung, ensemble om joged/jogèd te begeleiden; bestaande uit 2 grantang pamade, 2 grantang kantil, 1 suling, 1 gecek, 1 gupekan, 1 gong (pulu),1 tawa-tawa, 1 klenang
andere samenstelling: 8 kopyak, 4 grantang pamade, 1 gecek, 1 gupekan, 1 tawa tawa,1 klenang, 1 gong (pulu), 1 suling
volgens Wijana (1987): 1 bungbung barengan, 1 bungbung kantilan, bungbung undir, kempur kemodong, kempli, kelenang, kendang, cengceng, suling. Op de barengan wordt de hoofdmelodie gespeeld.
Er zijn specifieke namen voor joged, zoals joged bebyog, joged pingitan, in Bali afhankelijk van de regio.

Jongkok, in tegenstelling van gantung ter onderscheiding van muziekinstrumenten die staan of liggen. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Jublag, zeker muziekinstrument, zie Raffles, pl. No. 4, groter dan de gender/gendèr. (V.d. Tuuk, KBNWB)

jublag gong kebyar, metallofoon met 5 bladen (ding-dong-deng-dung-dang)
ong. 98 cm breed en 83 cm hoog
wordt ook calung genoemd. Dit is een modern woord gebruikt op scholen en conservatoria.
Het instrument is 1 oktaaf hoger dan de jegogan uit de gong kebyar.

Juru, juru gamelan, speler van een instrument
Juru gender/gendèr, gender speler
Juru tandak, zanger, geeft kommentaar op wat door een dans uitgebeeld wordt, bijvoorbeeld bij de gamelan palegongan.

LETTER K

Kajar, platte gong, regelt de maat; de knop is verzonken net als bij de bende/bendé. Gebruikt bij de gambuh, semar pagulingan en palegongan orkesten.

Kalapa, in de boom opgehangen staak die door de wind bewogen, de taluktak doet klinken. (Vd Tuuk)

Kale/kalé, behoort tot de melodiegroep panggilak;er zijn 3 soorten kale:
1) 1 toon in 8 neliti (deng); gong op elke 2e neliti
2) 4 tonen in 8 neliti (DIng, dong dung deng Ding dong dung deng), gong op elke 4e neliti
3) 5 tonen of meer; op elke 8e tel een gong; melodie heeft 8 neliti (dang dung deng dong DAng DIng dong deng)
kale/kalé= 1) arm- of been band, 2) makale/makalé, met de armen omhoog zwaaien

kaling, pot van aardenwerk, resonator van de kempur komodong.

Kancilan suling, naam voor een fluit die 30 cm lang is en een diameter heeft van 2 cm. Hij wordt gebruikt in de gong suling. (Wijana 1987)
Kancil = kantil, klein

Kangsa, zie gangsa
Kangsi, kangsya?, sie kangsa, muziekinstrument van metaal. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Kangsi, kleine cymbaaltjes gemonteerd in paren aan het eind van stokjes, bespeeld door ermee op de grond te slaan; hoort bij het gambuh orkest

Kantilan, kleinste van de een-octaaf metallofonen van de gender familie; ook: ander woord voor kotekan/kotèkan.
Volgens Wijana 1987 wordt kantil ook gebruikt voor een gangsa met hoge tonen. Er wordt candetan op gespeeld.

Karang, componeren
Karangan, compositie

Katik, stok, speelstok
Katik reong/réong, houten onderstel van de reong angklung
Katik rebab, strijkstok van de rebab

Kawat, draad, snaar; snaren van de rebab

Kawit, begin
Kawitan, tabuh pisan, deel I van de melodie; ook wel pangawit of pangalihan genoemd;4 x 16 neliti; kempul op 5e, gong op 8e tel

Kawitan, tabuh telu, deel I van de melodie; ook wel pangawit of pangalihan genoemd; korter dan de inleiding van tabuh pisan
5 nada in 32 neliti; gong op 32e

kawitan, tabuh pat, deel I van de melodie; ook wel pangawit of pangalihan genoemd; 5 nada in 48 neliti

ke, geluid van de trom

kebyar, bliksemschicht; bepaalde melodieen die flitsend gespeeld worden; gong kebyar orkest sinds 1915 ontwikkeld

kecak/kècak, zie cak

kecek/kècèk, middelgrote cymbalen gebruikt in de gong kebyar

kekembangan, naam voor een bepaalde manier van bespelen van de trompong (Wijana 1987)
kembang = bloem

kekenyongan, ook wel keklenyongan genoemd; teknik pukulan yang stratifikasinya jarang, dalam penyajian gending-gending lelambatan yang memakai barungan gong gede/gong gedé

kemanak, komanak, gumanak, klein, cylindervormig percussie instrument van brons of ijzer, gebruikt in de gamelan gambuh

kembang, bloem, kembangan, uitgewerkte passage in muziek.
Kembang kirang, zonder bloemen, ouderwetse naam voor de gamelan angklung

kemong, kleine hangende gong, markeert de 4e tel. Alternates with the kempur (McPhee)

Kemong, een muziekinstrument, wordende bespeeld, een liggende (jongkak) en de andere hangende (gantung). De javaanse kenong. Kemong gantung is groter,maar kleiner dan de kempul. (Vd Tuuk, KBNWB)
Volgens Wijana 1987: kemong, een soort kajar maar dan hangend. Dient voor interpunctie van een melodie

kempli, soort gong, diameter 29-31 cm; rust op frame; secundaire interpunctie. Gebruikt bij de gong gede/gedé, gamelan bungbung

kempluk = kempli

kemplung, naam voor een soort kajar die een korte pauze/stop aangeeft bij de joged pingitan (Wijana 1987)

kempul/kempur, soort gong, hoogte 53-55 cm; rand 13-15 cm; hangt in rek (dupak); secundaire interpunctie in de gamelan gong; vervangt de gong ageng in andere ensembles (McPhee)
Volgens Wijana 1987 heeft de kempul een diameter van 38 cm, met een knop die 2 cm hoog is. De rand is 10 cm diep. In de gambuh en gamelan legong geeft hij het eind van een melodie aan en in de gong gede vult hij ‘’leegtes’’ (kekosongan) op in de melodie.

kempul palegongan, gong voor legong, hoogte 65-75 cm; hangt in gebeeldhouwd rek (sangsangan)

kempur, zie kempul
kempur kemodong, naam voor een instrument met twee platte bladen gehangen in een kistvormige klankkast. Doet dienst als kempur. (Wijana 1987). Wordt in Denpasar/Zuid Bali gong pulu genoemd.

kempyang, hoger gestemde gong van de beide gongs waaruit de ponggang bestaat.
Kempyong, lager gestemde gong van de beide gongs waaruit de ponggang bestaat

kendang, trommel, aan beide zijden voorzien van een speelvel.

Kendang (met cerebrale n en d), soort pauk.
kendang dewa/déwa sing dadi gebug, raadsel of nyawan.
Sayang-sayangan kendang, van liefde met kastijding gepaard gaande. (vd Tuuk, KBNWB)

kendang angklung, lanang, wadon; lengte 25-27 cm; diameter kop 12-17 cm;
diameter pangiwa 7-12 cm

kendang barung ensemble, bestaande uit 2 kendang en diverse alat angklung voor de 1e en 2e kendang

kendang cedugan lanang 69- 72 cm lang; diameter muwa (kop) 29-32 cm; diameter bodem (pangiwa) 23-26 cm

kendang cedugan wadon 69-70 cm lang, diameter kop 29-30 cm; diameter bodem (pangiwa) 22-24 cm

kendang gupekan lanang, lengte 65-70 cm; kop 26-29 cm; 19-22cm pangiwa

kendang gupekan wadon, lengte 67-72 cm; diameter kop 26-29 cm; diameter pangiwa 20-24 cm

kendang krumpungan (voor legong, semar pagulingan, jangger, arja)
lanang: lengte 66-60 cm; diameter kop 25-27 cm; diameter pangiwa 20-22 cm

kendang lanang, mannelijke trommel, kleiner en hoger gestemd dan de vrouwelijke. De klank heet ‘’tut”

kendang wadon, vrouwelijke trommel, groter, lager gestemd dan de mannelijke, de klank heet “dag”

kendangan, trommelen

kenong, kleine gong, hangt in gebeeldhouwd rek (sangsangan); diameter 25 -27 cm

kentong, houten spleettrom

Kentung (met cerebrale n en t), kentungan, ketungan, muziekinstrument. (Vd Tuuk, KBNWB)
Zie kentong; houten alarmblok, spleettrom

kenyir, kleine gangsa met 3 bladen van dezelfde toon; geslagen met een vorkhamer met drie tanden; gebruikt in het gambuh orkest

keplakan, bamboe ratel gebruikt om vogels af te schrikken

Keponggang, zeker muziekinstrument bestaande uit twee bekkens, kleiner dan trompong en groter dan reyong (réyong). Ngdungding is het geluid. Tegelijk met de reyong/réyong bespeeld. (V.d. Tuuk, KBNWB); zie ook ponggang

kepuakan, zelfde als keplakan; grootste cymbaal van een paar cymbalen; ook naam voor hun rytmische patronen; specifiek voor angklung ensembles in Karangasem

ketungan, muziek gemaakt met rijststampblokken en rijststampers; zie ook oncang-oncangan

kicak, kleinste cymbaal van een paar, ook naam van het ritmische patroon ermee gespeeld; specifiek voor angklung ensembles in Karangasem.

Kilit, omwinden, kronkelen; kilitan, interlocking patronen van een trommelpaar; derde patroon in de kotekan/kotèkan, dat de twee hoofddelen bijelkaar bindt.

Kiwa, links; gending pangiwa, composities gespeeld bij een wayangvoorstelling als de poppen links van de dalang optreden
Suling pangiwa, fluit die zowel mannen als vrouwen die zingen begeleidt

klenang, ketel; diameter 15-17 cm; gemonteerd op rond houten onderstel (tatakan); kleinste van de niet-hangende gongs. Geslagen offbeat.

Kleneng/klènèng, zelfde als genta, priesterbel

Klening, naam voor een gong die ‘’ning’’ zegt

Klening, klenang-klening, (het geluid) van de in beweging gebrachte schel eens priesters. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Klenong, naam voor een gong die ‘’nong’’ zegt

Klentang/klèntang, geluid van een instrument waarop hard wordt geslagen, zodat het geluid ‘’tang’’ is
Kalentang (kalèntang), onder de muziekinstrumenten, zie ook klentang (klèntang). (Vd Tuuk, KBNWB)
Klentangan/klèntangan, andere naam voor angklung
Klentangan, gedeelte gespeeld door de reongs in de gamelan angklung; kajar passages gespeeld op het horizontale deel in plaats van op de knop van de gong

Kaklentangan/kaklèntangan, zie trompong, babonangan, aan een bamboe staak aan den middel gehangen en dan aan beide zijden geslagen. (V.d. Tuuk, KBNWB)
Wijana 1987: een soort reyong met twee ketels die ieder, vertikaal, aan een uiteinde van een soort juk (sanan) zijn bevestigd. Het wordt om iemands nek gehangen. De speler heeft in iedere hand een reyong stok waarmee hij op de ketels kan slaan.

Klenteng, kleine, hoog gestemde, hangende gong.
Kekelenteng, rinkelbel, rammelaar van Chinees maaksel voor kinderen

Klentong, van tong, klentong-klentong, maklentong/maklêntong, (het geluid) van de kemong gantung. (Vd Tuuk)

Klentung, geluid van een kentungan, rijststampblok; geluid van mensen die rijst stampen.

Korot, gorot, ngorot, langs een getwijnd touw met sambuk wrijven om het glad te maken, langs de snaren van een rebab met de strijkstok, die daarom ook pangorotan heet. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Kotek/kotèk, tikken, ngotek/ngotèk. De salober (salobèr) met de vinger tokkelen. (V.d. Tuuk, KBNWB; wordt geschreven met een cerebrale t)

Kotekan/kotèkan, wijze van spelen, interlocking, gewoonlijk op de gangsa’s gespeeld. Ook benaming voor de polyritmische slagen op de zijkant van het rijststampblok; andere naam: ningkalih (Schlager I, 38: nyengkalih), een genasaleerde vorm van pingkalih
Volgens Wijana 1987: kotekan = candetan

Kotekan tindak jaran (= paardegetrappel), zelfde als nyingkeri/nyingkèri, een melodische lijn spelen
Kotekan nyugsug-nyingsalin, beide spelers spelen dezelfde noot afwisselend
Nyugsug = rijst stampen; nyingsalin = afwisselen
Kotekan katak ngongkek/ngongkèk = kwakende kikkers; ontstaan uit ngicek ritmes (tingkadan + oncangan 3+3+2).
Kotekan bulus (bulus= snel opeenvolgende roffel op kulkul)

Ketipluk, zekere kendang van bijzondere soort en klein, door de sengguhu gebruikt. Verbonden aan een staaf, aan weerszijden waarvan een panggul, geeft deze trom een dof klapperend geluid, wanneer men de staaf tussen de palmen der handen houdt. (vd Tuuk)

Ketug, gerommel in de lucht;
Van muziekinstrumenten, rumoer. (Vd Tuuk, KBNWB)

Klendir, van ndir/hendir; maklendir, het geluid van de gender/gendèr. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Kras, krachtig, serk, ruw, tegenovergestelde van alus, verfijnd.

krawang, metaal v.d. bladen en pannen (koper en 1/3 tin)
Krawang, 1. gescheurd muziekbekken om te versmelten voor een trompong of gender/gêóðèr bijvoorbeeld. (V.d. Tuuk, KBNWB)

kreasi baru, nieuwe compositie, verwijzend naar nieuwste stroming of ontwikkeling in de performing arts.

Krempeng(an)/krèmpèng(an), hoge trommel tonen veroorzaakt door het tikken met de toppen van de vingers tegen de rand van de bovenkant van de trommel.
Krempeng/krèmpèng = roerig zijn, zich onrustig gedragen

Krincingan, kekrincingan, klokje bestaande uit de schil van een pangi, in navolging van de kroncong, een kind bij het masampi-sampian om de hals gedaan.
McPhee: een klokje van slakkenhuizen gemaakt met of zonder klepeltjes, gehangen in een frame, zodat ze door de wind in beweging gebracht kunnen worden.

Krompyong, trompong

Kroncongan, klokje van hout, zoals die men aan de hals van rtundbeesten of lastpaarden hangt en met 3 klepels.

Krumpung(an), trommel tonen, lager dan de krempeng tonen, veroorzaakt door het tikken met de vingers dichter naar het midden toe van het trommelvel.
Krumpung = krempung = een gorgelend geluid maken

Kulkul, geluid, ratelend geluid veroorzaakt door een kulkulan, spleettrom.
Atulud, 1 rateling of geroffel op de kulkulan, zijnde 9 snel op elkaar volgende slagen. 1 roffel duidt verwonding aan, 2 brand en 3 moord of het gedood worden van een dief.

Kulkulan, een langwerpig hol stuk hout, om alarm op te slaan, signalen mee te geven, waarvan de betekenis, zie onder tulud. Naar het volksgeloof wordt iemand, die zich door ophanging van kant maakt, hiernamaals een kulkul.
ngulkul, op de kulkulan slaan.

Kulkul sangkepan, in tegenstelling van kulkul bulus. (Vd Tuuk)
Sangkep= vergadering

LETTER L

Lagu, melodie

Lambat, langzaam, gending lambat, langzame melodie; zie ook lelambatan

Lanang, mannelijk, hoger gestemd instrument van een paar; bijvoorbeeld gong lanang, kendang lanang.

Laras, modern Javaans, melodi, toonschaal; zelfde als het Balische woord saih
Laras pélog, Javaans, maar wordt onder dwang van de conservatoria in Java nu ook in Bali gebruikt. 5 toons systeem, waarbij de intervallen tussen de tonen ongelijk zijn.
Laras sléndro, Javaan s, vijf toons systeem, waarbij de intervallen tussen de tonen gelijk zijn

Lawas, oud, van vroeger; gending lelawasan, melodieen van vroeger

Lebeng, een van de vijf tonen van de saih 7 pagambuhan

legodbhawa, behoort tot de melodiegroep panggilak;
5 tonen in 32 neliti; kempul op 8e,24e; kenong op 16e; gong op 32e.
(DUNG DUNG DUNG DUNG dong deng dung dong deng dong DING DANG dong DING DANG DUNG
DUNG DUNG DUNG DUNG DING DANG DUNG DENG DENG DENG DUNG DANG dong DING DANG DUNG)

Legong/lègong, wijze van dansen door meisjes, die niet geibingd (= dansen met een man) worden. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Lelambatan, tabuh; langzame melodieen, plechtig. Speelwijze en techniek van spelen hebben tempo en dynamiek, die constant, onveranderlijk is.

Lepes/lèpès, nglepes/nglèpès, slap van de armen van gamelan spellers, dezulken worden gesuryakind. Een vermakelijkheid op feesten als bijvoorbeeld het masangih (tandenvijlen). (Vd Tuuk, KBNWB) suryak = schreeuwen

Lesung, rijststampblok. Er wordt ritmisch tegen of in gestampt bij o.a. dodenritueel en bij de gamelan bungbung gebyog.

Longgor, zwaar en snel trommelen met stokken op het vel; een groep composities van het gamelan gong repertoire; zie gending longgor; vooral gebruikt in Buleleng.

Los (van Nederlandse woord loods), langwerpig gebouw zonder zijwanden, om gamelaninstrumenten in op te bergen.

Lupita, celupita, soort houten klapper, gebruikt in het gambuh orkest (McPhee, niet te vinden in de Wb)

luwang/luang, ensemble, gong luwang; instrumenten met metalen bladen en reongs: 2 saron; 4 gangsa gantung; 2 gangsa jongkok; 1 reog; 2 kendang cedugan; 1 kempul,2 gong, 1 kempli, 1 bende; 6 stel cengceng

LETTER M

mabarung, competitie van ensembles.

Macandet, zie candet

Madet, “’down-bow” bij het spelen van de rebab (McPhee)

madya, midden, verwijst naar post-Majapahit gamelan ensembles.

Magambel, spelen in het gamelan orkest

Makilit, interlocking spelen, zoals in de van elkaar afhankelijke ritmes van twee trommels; samenbinden, wanneer een derde partij erbij komt, bij de kotekan.
Kilit = draaien

Malawan, langs de deuren gaan om op te treden

Manabuh, spelen, muziek maken; zie tabuh

Manis, memanisan/memanisan, het mondstuk of gat waardoor de suling geblazen wordt. Zie monmon. (V.d. Tuuk, KBNWB)
Manis=zoet, verfijnd

manpan, glooien, hellen

mapadu, een wijdstrijd houden; mapadu gong, festival, competitie van gamelan gong kebyar ensembles

marga, soms gebruikt om een toonschaal aan te duiden

mata titiran, oog van een duif; slaat op het rondje dat gebruikt wordt in lontars met muzieknotatie; duidt gong aan het eind van een melodische periode aan.

Matangguan, echoen, een toon die in een resonator blijft doorklinken (McPhee matanguan; in geen enkel WB genoemd)

Milpil, plotseling snellere eindfase van een muziekstuk, leidend tot de slotfrase, die het zelfde tempo heeft als het begin van het stuk.
Pilpil, bepaalde beweging bij het dansen

Molos, zie polos
Genasaleerde vorm van polos

Moncol, de knop boven een cecapil, het bolle boveneinde van een gong, kempul, bende/bendé, bult midden op zekere soort tamyang van de baris topeng/topèng.
Raadsel: moncol mecegur/moñcol macegur: een gong. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Moncol, ronde knop van een gong
Moncol= uitsteken

Mong, geluid van de kemong, kleine hangende gong in de gamelan palegongan

Mongmong, Maleis, een kemong om in de desa iets bekend te maken (zelden), denkelijk het geluid van de kemong. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Mrdangga/mrdangga, zie onder bheri/bhèri. (V.d. Tuuk, KBNWB)
Skt: soort trom

Murawa, muraja, gamelan onder de tetabehan, saron. In de Amarakosa staat maurawika in plaats van het maurajika der woordenboeken, trommelslager; dus is er ook een mruawa met de betekenis trommel geweest. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Mwa, gelaat, ook het dekblad van de suling tegenover jit (achterwerk, achterkant); de aan beide kanten zich bevindende tromvellen van een kendang. (V.d. Tuuk, KBNWB)
Ook gespeld als mua, muwa

Muruk, leren, gamelan leren spelen
Stam: uruk= leren

muwa, ‘kop’van de kendang, rechts v.d. speler. (McPhee)

LETTER N

Nabuh gong, spelen op een instrument.
Stam: tabuh (V.d. Tuuk, KBNWB

nandir, dans uitgevoerd door drie jongens als meisjes verkleerd; eruit zou de legong ontstaan zijn

Nangnong, nabootsing van het geluid van muziekbekkens. Gamelane/gamelané nangnong. (V.d. Tuuk, KBNWB)

narik kendang, plotseling en geanimeerd stringendo trommelen tijdens het milpil
atarik = met kracht

ndang, genasaleerde vorm van ‘’dang’’, de vijfde toon van de pentatonische schaal

ndaing, genasaleerde vorm van ‘’daing”, de ‘’valse’’ noot, pamero/paméro uit de 7toonsschaal, tussen de dang en de ding

ndeng/ndèng, genasaleerde vorm van deng/dèng, de derde noot van de pentantonische schaal

ndeung/ndéung, genasaleerde vorm van deung/déung, de ‘’valse’’ noot, pamero/paméro van de 7 toonsschaal, die valt tussen de deng/dèng en dung

nding, genasaleerde vorm van ding, de eerste noot van de pentatonische schaal

ndong, genasaleerde vorm van dong, de tweede noot van de pentatonische schaal

ndung, genasaleerde vorm van dung, de vierde noot van de pentatonische schaal

neliti, systeem pukulan panyacah; aantal slagen in een melodie tot de gong;
memukul alat gambelan satu demi satu dalam tempo dan irama yang ajeg

nepak, slaan op een instrument
stam: tepak, slaan

neteg, ritmische eenheid bij het cengceng spelen, lijkend op het nyacah.
Teteg = standvastig

ngadal, seorang pemain atau lebih dalam menabuh bersama, ketinggalan mengikuti kekompakan pukulan,pemainnya yang ketinggalan demikian disebut ngadal
ngeseh, dinamika serentak keras, tempo biasanya diubah menjadi cepat

ngandap, lage register van een instrument

ngaren/ngarèn, offbeat spelen. Gesyncopeerde trompong passages waarin de soloist soms vooruit loopt maar vaker de tonen van de melodie vertraagt.

Ngateh, unisono, tegenovergestelde van een oktaaf spelen

Ngatetang, term gebruikt bij het spelen van de rebab; a single bowing of unequal speed and pressure, producing an alternately heavy and light tone (McPhee)

Ngebug, slaan op; ngebug gamelan, gamelan spelen, ngebug gender/gendèr, gender spelen
Mangebug, een gong, een gender slaan
Gebug , slaan, van boven naar beneden met een stok.

Ngelik, spelen in het hoge register van een instrument;
Gelik = iets nauwkeurig doen

Ngembat, trompong passages in octaven gespeeld
Embat = in zijn geheel

Ngerangkep, in paren bespelen van de trompong
Rangkep=kopie

Ngicek (Schlager I, 37, niet in Wb, ngiceh? Alsmaar, voortdurend; kanonachtige verschuiving

Ngintip, gespannen luisteren naar een gamelanopvoering, gezegd van een jury bij een gamelanfestival

ngisep, manier van slaan/spelen, alle instrumenten spelen tegelijk zacht door lichtjes te slaan.
Ngisep kendang, zachte passage voor de twee trommen in de gending ageng, waarin 1 trommel het hoofdritme speelt, terwijl de gangsa’s stil zijn.
Pangisep, instrumenten, metallofonen, bestaan uit paren: een pangumbang, ‘hummer’ en een pangisep, ‘sucker’.
Stam: hisep/isep, genasaleerde werkwoordsvorm ngisep, zuigen.

Ngole/ngolé, beide instrumenten spelen een tremolo op twee verschillende noten (Schlager I, 38)
Figuur bestaat uit 2 tingkadan

Ngiwa, zie pangiwa

ngombak, ‘golvend’, zelfde als nguncab

ngoret/ngorèt, kort glissando binnen het octaaf
koret/korèt, strijken (bijv. van lucifers)

ngorot, wrijven langs de snaren van een rebab met de strijkstok
korot, langs de snaren van een rebab met de strijkstok wrijven.
Pangorotan, strijkstok van een rebab

ngotot, of noltol, klop figuratie. Ontstaan uit ngole/ngolé. Figuur bestaat uit 2 tingkadan

Ngrupuk, leven maken op de kulkulan, de rijstblokken enzo voor het mabuu-buu of bij eclipsen. (V.d. Tuuk, KBNWB)

ngucek, manier van spelen, meestal bij de gong kebyar, om over tegaan van de ene muziekfrase naar de volgende.
Ngucekan, term voor syncopen bij de trompong (McPhee)
Kucek, ngucek, wrijven (in de ogen, iets fijn wrijven)

ngumbang, zuigen. Zie ngisep

nguncab, zie ngombak

ngunjar, sikap penabuh membuat jarak, antara altat dan dirinya agak jauh

niba, zie paniba
tiba=vallen

noltol (= pikken in iets, van een vogel)
Noltol pepaketan/pepakètan, bij langzame stukken gespeeld; figuur bestaat uit 2 tingkadan
Noltol gegambangan

Nongnong, ngenongnongang, doen klinken van de kemong zoals op het haneperk;
Nongnongan, een tawa-tawa of kemong om iets mee bekend te maken of iemand te zoeken. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Nongnongkling, naam van een ensemble dat de barong nongnongkling begeleidt. De instrumenten zijn: kajar, rincik, kelenang, suling, kendang cenik (Wijana 1987)

Numpuk, versiering bij het trompong spelen.
Tumpuk = stapel

Nyacah, een ritmische eenheid in het polyritmische bespelen van de cengceng/cèngcèng.
Cacah, cahcah = in kleine stukken hakken

Nyalit, in het hoge register van een instrument spelen, zie ook panyalit
Salit = overgaan in, afwisselen

Nyandet, syncopische ritmische eenheid bij het polyritmische cengceng spel en bij de oncang-oncangan, rijststamp muziek.
Nyandetin, candetan spelen
Stam: candet = afwisselen

Nyangkadin, Karangasemse term voor nyangsih, zie sangsih
Nyangsih, zie sangsih

Nyaring (Indon.), schril

nyauh, terpeleset; tidak tepat cara memukul suatu alat

nyerodin, Karangasemse term voor een tweedelige figuratie.
Serod, nyerodin, dalen, zakken

nyingkalih, zelfde als kotekan/kotèkan. Beide instrumenten spelen een tremolo op dezelfde noot.

Nyingkeri/nyingkèri (ping keri, links), een melodische lijn wordt gespeeld; andere term voor kotekan tindak jaran

nyongnyong alit, 8 ijzeren bladen op trampa; gamelan selonding
lengte ong. 62 cm; hooge 14 cm; breedte 14 cm (McPhee)
alit=klein

Nyongnyong cenikan, naam van een instrument uit het selonding ensemble, met 4 bladen. Het grootste blad is 27 cm lang en 6 cm breed, het kleinste is 20 cm lang en 4 cm breed. (Wijana 1987)
Cenik = klein

nyongnyong gede/gedé, naam van een instrument uit het selonding ensemble, met 4 bladen. Het grootste blad is 28 cm lan g en 7,5 cm breed, het kleinste is 21 cm lang en 5 cm breed. (Wijana 1987)
gede/ gedé=groot

LETTER O

ocet-ocetan/ocèt-ocètan, figuur in kebyar muziek; interlocking
In Noord Bali bestaat een interlocking figuur, die ocetan/ocètan heet en een die setengah ocetan/ocètan, semi-ocetan heet. In de ocetan spelen de twee groepen interlocking zodanig dat zij, als het ware twee verschillende stemmen hebben als ze op een gegeven moment gelijk slaan; in de semi-ocetan spelen de twee partijen dezelfde noot, als ze gelijk slaan. (McPhee 1976: 332)

omang, tabuh pisan, melodie bij de topeng
4 nada’s in 32 neliti; gong op 32e (. dang . dang . dong dung deng
. dang . dang . dong dung deng dong dung deng dong dung deng dong dung
dung deng dung dang dang dong dung deng)

ombak-ombakan, vokale versiering; in de kebyar muziek afwisselend hard en zacht spelen.
Ombak=golf

oncangan, onregelmatige ritmes uit 3+3+2, 3+2+3, of 2+3+3 tijdseenheden bestaand (Schlager I: 36)
oncang-oncangan, ritmisch slaan op een rijststampblok, bij dodenritueel
in Karangasem: term voor het bespelen van de trompong (McPhee)

(H)orag (orag), schudden door een harde slag
Angorag genta, bel schudden
Genta orag, gentorag, een bos belletjes met een steel, te Klungkung bij de gong bespeeld;
Een schel onder een plank, waarop een tijger figuur, waarme de bediende van de sengguhu onder het prevelen van zijn heer, door schudding gebruik maakt. Zie ook ketipluk en sungu. (vd Tuuk)

LETTER R

Rabut Jayasatru, eigennaam van een gong bij de strijd geslagen, Undakan Pangrus.
(Jayasatru: overwinnaar van vijanden). (V.d. Tuuk)

Rancak/rañcak, stel muziekinstrumenten, 2 bonang, 2 gong, 2 cengceng (cèngcèng), 2 trompong, 1 bende (bendé), 1 kempul, 2 kendang, ook barung; (vd Tuuk)

Rangkep, dubbele snelheid; passages gespeeld met beide trommels, samen met de gangsa.
Panangkep, octaaf
Rangkep = dubbel

rebab, twee snarige luit. Wordt bespeeld met een speelstok die boven op de snaren wordt gehouden.

Rebana, soort tamboerijn. Perzische invloed

Redes, gender (gendèr), Mal. Redap en edap. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Regang, tuwung regang, murawa tuwung regang = reyong/réyong, cengceng/cèngcèng, gangsa. muziekinstrumenten (V.d. Tuuk, KBNWB)

(H)reng/hreng, reng, gegons van bijen;
Nmreng, van een stem, van muziekinstrumenten
Reng, gedeun van die iets opdreunt (V.d. Tuuk, KBNWB)

Reyong/réyong, set van twaalf keteltjes gemonteerd op een houten rek. Kan bespeeld worden door vier of meer musici.

Reyong/réyong, rojèh, twee muziekbekkens op een tlawah of voetstuk tegelijk met de keponggang (keponggang) bespeeld. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Reyong/réyong angklung, in de gamelan angklung. De reyong bestaat uit een houten cylinder waarop aan beide uiteinden een kleine gong is gemonteerd, die vertikaal staat. Er zijn twee van dergelijke instrumenten nodig voor de complete viertoonsschaal van de gamelan angklung en er zijn dus twee spelers nodig. (McPhee)

Reyong/réyong gong, in de gamelan gong. Vier gongs van de reyong zijn horizontaal op een onderstel gemonteerd. Er zijn twee spelers nodig. (McPhee)

Reyong/réyong kebyar, moderne vorm van de reong in de gamelan gong kebyar. De horizontale rij van vier ketels is uitgebreid tot twaalf. Hij wordt bespeeld door vier spelers. (McPhee)

Reyongan/réyongan, dat wat gespeeld wordt door de reyongs (McPhee)

ricik, kleinste maat cengceng, diameter 8-9 cm. op rechthoekig onderstel
ngricik (McPhee nicik), specifieke ritme van dat instrument
ook wel rincik genoemd (Wijana 1987)

rindik, xylofoon gebruikt in de gamelan pajogedan/pajogèdan met een kleiner aantal toetsen dan de gender/gendèr (McPhee)
rindik gandrung, bambu gangsa; 15 platte bladen; lengte ca. 1.64 cm; hoogte ca. 82 cm; diepte ca. 27 cm

rojeh/rojèh, zie reyong

Ronjing, tabeh-tabehan, gending ronjing, gamelan mwah gambang; gangsa gambang. Muziekinstrument. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Ruwa, gending/gending saruwana, muziekwijze, welke ook of de gewone (V.d. Tuuk, KBNWB)

LETTER S

Sahih (saih), soort, tabuh, toonschaal. (V.d. Tuuk, KBNWB)
saih, toonschaal
saih angklung, de viertoonsschaal van de angklung (McPhee)
saih gender/gendèr wayang, de toonschaal voor de gender wayang, wordt in Java slendro/sléndro genoemd
saih lima, vijftoonsschaal, ontleend aan de zeventoonsschaal, gebruikt in gamelan gandrung, gong gede/gedé, gong kebyar en palegongan/palègongan.
saih pitu, zeventoonsschaal, gebruikt in gamelan gambang, gambuh, luang, semar pagulingan, selonding.
Saih riris-riris, atut ding, in Tenganan (Schl I: 27)
Saih condong, atut dang gede
Saih cupak, atut dung
Saih Malat, atut dang cenik
Saih Puja, atut dong cenik

Salonding, vergelijk salunding, ijzer als de gender/gendèr te Klungkung. (V.d. Tuuk, KBNWB)
Zie ook selonding, selunding

Salunding, inscripties, voor het eerst genoemd in 1149 AD, Jayapangus. Bronzen en ijzeren bladen.

Salukat, metallofoon? In ensemble met kangsi, gespeeld in Malat verhalen.

sambeh, berserakan, suatu penyajian yang tidak kompak

sambyar, zie sambeh

sampang, een soort hars, gebruikt voor de strijkstok van een rebab.

samuh, teknik pukulan dan teknik tutupan yang tidak rpi, tidak incep

sanan gong, horizontale stok waaraan de gongs hangen

sangga, stut, steun, van metaal, om te verhinderen dat de bladen van gangsa en gender tegen elkaar stoten.

sanggar, muziek of dansstudio, waar men kan leren spelen en die ook uitvoeringen geeft.

Sangkha/úangkha, schelptrompet.
Een grote versie is de Charonia tritonis, maar een kleinere, die in Bali het meest wordt gebruikt, is de Turbinella pyrum Linn.

sangsangan, gebeeldhouwd rek voor kenong en kempul palegongan
sangsangan kempul
sangsangan kenong

sangsih, manier van spelen, ‘’verschillend, anders’’, het instrument dat de omschrijving van de hoofdmelodie geeft.
Nyangsih, de omschrijvende melodie spelen
Zie sangsih, nyangsih is een genasaleerde vorm ervan.

Sarad, stijkstok van de rebag

Saron, Javaans, murawa, ahara, als de gangsa, maar 13 in een tlawah. (Vd Tuuk)
De saron heeft 1 octaaf en hij wordt met 1 hamertje bespeeld. (McPhee 1976: 376)
saron, ensemble bestaande uit 2 sarons
saron barung, of gangsa barung, metaal (perunggu), 7 toetsen
hoort bij gambang; lengte onderstel ong. 71 cm; hoogte ong. 9 cm, breedte ong. 6 cm
een saron heeft 1 lange klankkamer. Batara Kawi is de god van dit ensemble
Saron pangulu, hoofd saron, met 2x 4 toetsen op twee onderstellen, gantung
Saron manengah, middel saron, met 7 toetsen op 1 onderstel, gantung

Sastra, masastra, deel van de muziek gespeeld door het gambang orkest, zoals het in de lontars op schrift (sastra) is weergegeven, dus zonder synkopen etc.

Sawangan, houten fluitje om de nek of aan de staart van een tamme duif bevestigd.

Sebeh, rand om het mondstuk van een suling; zie suwer. (Vd Tuuk)

segara, tabuh pisan, melodie bij de topeng
5 nada per 32 neliti; gong op 32e (dung deng dung deng dung dong deng dung deng
dung deng dung dong DING deng dong deng dong deng dong dung dong deng dung dung
deng dung dang dang dong dung deng)

seh, krachtige beweging; teken voor actie in dans, muziek. Accent op de trommel om een verandering in snelheid aan te geven. Upbeat gegeven door de leidende gangsa speler in moderne kebyar composities, die geen solo introductie hebben.

sekaa, seke, muziekclub
Sekaha (sêkaha), compagnie, vennootschap, waarbij ieder een aandeel heeft (VdTuuk).

Sekati, sekatèn, oud woord voor bonang; de moderne reong/réong.
Gamelan gong sekati, de gamelan gong met een moderne reong/réong. Bulelengs
Sekatian, reong/réong passage, zelfde als reongan/réongan

selawah gambang, onderstel gambang, ongeveer 18,5 cm hoog (zie ook trampa, pelawah)

selisir, soort tetekep
een van de vijf toonschalen van het saih pitu (7) pagambuhan systeem.
Selisir gong, naam voor de schaal van de gamlean gong. Er zijn vijf schalen, van groot naar klein: selisir ageng, selisir made/madé, selisir nyoman, selisir ketut en selisir cenik.

selonding, selunding, ensemble; gamelan selonding; houten en bambu instrumenten; het ensemble bestaat uit 2 gongs, 2 kempuls, 1 pa-enem, 1 patuduk, 1 nyongnyong ageng, 1 nyongnyong alit
Salonding, vergelijk salunding, ijzer als de gender/gêndèr te Klungkung (Vd Tuuk).
Ook wel gespeld slonding. Volgens McPhee (1976: 376): naam voor de ijzeren bladen van de gamelan selunding.

Semar/Smar pagulingan, naam van een bijzondere wijze op de gamelan.
Pagulingan, slaapkamer. Stam: guling=rolkussen. (V.d. Tuuk, KBNWB). Semar/smar zou van Smara, de god van de Liefde kunnen komen

semar pagulingan, ensemble, bestaande uit 1 klenang, 1 kajar,2 suling, 2 kendang, 1 gentorag, 1 gecek, 2 curing, 4 gangsa pamade, 4 panyacah, 4 gangsa kantil, 2 jublag, 2 jegogan, 1 trompong, 1 kempul, 1 rebab
semar pagulingan saih pitu, heeft zich uit het gambuh orkest ontwikkeld; groot orkest, trompong is het melodie instrument; in 1943 waren er nog maar 2 semar pagulingan saih pitu orkesten n.l. in Tampak Gangsul/Denpasar en Kamasan/Klungkung. Er werden maar 5 tonen gebruikt in de melodieen.
Semar pagulingan saih enem, overgangsvorm, oorspronkelijk was het orkest van Ubud saih enem, maar het is omgestemd tot saih 5. Alleen de lage instrumenten hadden nog 6 tonen. Kamasan had ook nog een semar pagulingan saih 6. sunaren en selisir kunnen erop gespeeld worden.
Semar pagulingan saih lima, gereduceerd tot 5 tonen. Men moet kiezen tussen sunaren of selisir.

Senar, snaar van metaal of plastic voor een rebab, guntang.
Senar (Ned.) = snaar

sendi,steun; van hout; van metaal
sendin dupak, dikke steun/klamp als basis links en rechts op de dupak
sendin sangsangan klamp/steun aan onderzijde van houten frame v.h rek voor kenong en kempul

sendon, sesendon, solo improvisatie door de trompong in de gamelan gong kebyar. Er zijn twee variaties, selisir in het hoge register en tembung in het lagere register.
Het is ook een term voor gezang. Het slaat op het unisono zingen van de acteurs in de wayang wong; citaten van kakawin gezongen door een dalang heten ook sesendon.
Sendon (sêóðon), sesendon (sêsêóðon), gezang van gandrungs, joged/jogèd, arja en gambuh. (V.d. Tuuk, KBNWB)
Sendu (sêóðu), bedrukt, bedroefd. Stamwoord van sesendon? (V.d. Tuuk, KBNWB)

Sepangkon, zelfde als abarung, een stel, een set
Stam: pangku=schoot

seruni, serunai, soort klarinet met dubbel riet
Surune (suruné), Perzisch, seruney. Soort clarinet. (V.d. Tuuk, KBNWB)

sesimbaran, behoort tot de melodiegroep panggilak;
5 tonen in 32 neliti (zelfde als legodbhawa) maar dan 2x of 1 1/2 x.
sesimbaran gong, stoffen bloemen aan touw v.d. gong

silir, gending silir, groep korte composities van het gangsaran type voor de gamelan gong
tapak silir, tampak silir, naam van een gender/gendè wayang melodie.
silir=langzaam bewegen, vliegen, zwemmen

singlad, senglad/sènglad, singladan, special drumpatroon gebruikt in de pangisep sectie van tabuh 1 van het gamelan gong repertoire.
Singlad, grof, bijvoorbeeld van taal (V.d. Tuuk, KBNWB)

Sisyan, composities gebaseerd op het ostinato dat de leerlingen van de Rangda in de Calon Arang vertoning begeleidt als ze opkomen.
Sisya= leerling

siwer, nyiwer, beetje extra cement om in bamboe klankbuis te doen en zo buis hoger te maken om klank te verbeteren

slandungan, zelfde als slingkadan, vorm van kotekan (slandung niet in Wb)
twee noten worden gelijktijdig aangeslagen, waardoor een aksent ontstaat; geliefd bij gamelan angklung.
Slingkad = touw waarmee een paard aan een der voorpoten en kop gebonden wordt om het weglopen te beletten; klimstrik

slendro, sléndro, Javaans, ontleend aan het javaanse gebruik om een vijftoonsschaal, die lijkt op de westerse pentatonische toonladder, weer te geven.

slepek, paneel op klankkast van rindik; versierd met relief, meestal Tantri
vertikale staanders versierd met bloemmotief of mas-masan tussen de buizen van bambu van een gangsa

Slober/slobèr, soort van genggong/gènggong, maar niet door aan een snoer te trekken bespeeld, maar makotek/makotèk en ook van pugpug vervaardigd. (Vd Tuuk)

Smarantaka/smaràntaka, naam van een muziekwijze.
Angidung smarantaka, Malat. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Sompe/sompé kendang, ‘sliding ring’ om touw v.d. kendang, gebruikt om vel aan te spannen. (McPhee)
Ook gespeld als sumpe/sumpé

Sompret/somprèt, trompet, Javaans slompret/slomprèt. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Sosok, zelfde als besek/bèsèk, mand voor speelstokken

srangsangan, tabuh dua; melodie voor Baris Presi;
5 nada per 64 neliti; gong op 64e(deng dong deng DING deng DING dong deng dung
deng dong deng DING deng dong DING dong DING dong DING deng DINg dong deng deng
dong DING dong deng dung dang dung dang dung dang dung dang deng dung dang ding
dang dung deng DING deng dong DING dong DING dong deng deng DING dong deng deng
dung dang dung deng dong DING dong)

suku, letter u in Balinees notenhandschrift; staat voor de dung.

suling, fluit, gemaakt van bamboe; hij wordt bespeeld via de open bovenkant; er zijn diverse lengtes, met 4, 5 of 6 vingergaten.
Suling gambuh, de allergrootste, langste en dikste fluit, gebruikt in het gambuh ensemble
Suling, een fluit van buluh, lang en vrij dik als die welke bij het dansen van de sanghyang bespeeld worden. Ook soling. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Sunaren/sunarèn, een van de vijftoons schalen van het saih pitu (7) pagambuhan systeem.
Waarschijnlijk van OJ sundari, een soort insekt dat, in bomen zittend, een schril geluid maakt (Zoetmulder 1986: 1851).

Sunari, windfluit of Aeolusharp, gemaakt van bamboe, een lange bamboe staak opgericht in een veld of een terrein waar een ceremonie is.

sunduk, rand op de adeg-adeg en onder de tabing van een trompong

sunduk gambang rand op onderstel (dupak) van gambang; 105 cm lengte; schuin oplopend en uitstekend

sunduk gangsa pamade rand met horizontale plank met gaten voor de bambu buizen; de cagak-cagak voor de touwen waarop de bladen rusten zijn erdoorheen gestoken

sungu, schelptrompet

surang, golvende streep, in Balinees notenhandschrift; staat voor dong gede.

Surune (suruné), Perzisch, seruney. Soort clarinet. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Suwer, rand (sebeh, meer bekend) om het mondstuk van een suling, bestaande uit een lontar bladstrook om het verspreiden van de wind te beletten (nyangka angkihan). Bij de embo-emboan, in het oosten empret-empretan (emprèt-emprètan) van busung om het geluid ver te doen klinken. In Tabanan: blongsong. Karangasem, waar ook pandan bladeren ervoor gebezigd worden: conge-conge (congé-congé).

Swara, suara, stem, toon, geluid

Swir, spreek uit suwir, fluit
Masuwir, fluiten. (V.d. Tuuk, KBNWB)

LETTER T

Tabeh-tabehan, oude naam voor gamelan; naam voor een groep instrumenten die geslagen worden met een stok of hamer.
Tabeh = tabuh, aanwijzing van een nieuwe versmaat, puh. (Vd Tuuk)
Tabeh is een oudere vorm, komt uit het OJ.= ergens op slaan met behulp van een slaghout.

tabing, plaat met floralistisch snijwerk aan weerszijden van midden, masker van de trompong; rindik gandrung

tabuh, slag, hamer of stok waarmee een instrument wordt bespeeld. Ook: gamelan compositie.
Tabuh gong, compositie(s) voor de gamelan gong, zowel de gending ageng als de gangsaran. De gending ageng worden geclassificeerd naar het aantal palet (afdelingen) in een gongan (melodische periode), in het eerste deel; Er zijn in totaal 9 verschillende tabuh.
Tabuh-tabuhan, allerlei soorten gamelan composities
Tabuhin!, begin met slaan/spelen!
Manabuh gamelan, de gamelan speelt; gamelan spelen

tabuh, tweede melodiegroep waarin alle Balinese muziek verdeeld is. Tabuh pisan (=1; ook wel tabuh besik; besik is lag Balisch voor 1); tabuh ro (=2; ook wel dua; dua is laag Balisch voor 2); tabuh telu (=3); tabuh pat (=4); tabuh lima (=5), tabuh pitu (= 7); tabuh kutus (=8)

tabuh pisan, diverse melodieën bij rituelen gebruikt, bijv. biakalang bij Baris Upacara, jejantran bij Baris Panah; Segara en Omang bij Topeng;
tabuh pisan is onregelmatig, gebaseerd op een enkele palet die herhaald wordt (McPhee 1976: 377)

tabuh pisan is onderverdeeld in 4en:I. kawitan of pangawit, pangalihan (introductie); II pangawak (body), III pangisep, en IV pangecet.
Om over te gaan op de pangecet moet eerst de pangawak gespeeld of herhaald worden.

tabuh ro, heeft twee palet in 1 gongan; in diverse melodieen bij rituelen gebruikt, bijv. srangsangan bij Baris Presi, Jaran Sirig, bij Topeng Dalem, Talu bij Topeng.

tabuh telu, diverse melodieen bij rituelen gebruikt. Een melodie bestaat uit 2 delen: I. kawitan/pangawit/pangalihan, introductie II. pangawak, body
abuh telu wordt vaak aan het begin van een opvoering gespeeld (McPhee 1976: 377)

tabuh pat, diverse melodieen bij rituelen; elke melodie bestaat uit vier hoofddelen: I. Kawitan/Pangawit/Pangalihan; II. Pangawak, III. Pangisep,IV. Pangecet/pangecèt. Deze is verdeeld in: Pangalihan, Ngembat, Kawitan en Pangawak als in tabuh telu

tabuh lima, geen concrete gegevens over de gongan

tabuh pitu, geen concrete gegevens over de gongan

tabuh kutus, diverse melodieen bij rituelen. Opbouw is hetzelfde als de tabuh pat: I. Kawitan/Pangawit/Pangalihan; II. Pangawak, maar deze is 2x zo lang als die van de tabuh pat; III. Pangisep, 2x zo lang als die der tabuh pat; IV. Pangecet

tabuh roras, heeft 12 palets in een gongan.

tabuh gari, zelfde als abhogari.

taleng/talèng, letter e, in Balinees notenhandschrift, staat voor de deng/dèng

tali, touw
tali belulang, touw van leer
talin gong, touwen aan de gong bevestigd ter ophanging
talin kempli, touw waarop de kempli in tatakan rust
talin klenang, touw waarop de klenang in tatakan rust
talin rebab, snaar van de rebab

Talu, tabuh dua, naam van een melodie bij Topeng; 4 nada’s in 64 neliti; gong op 64e.(. dang dang dong dong dang dung . dang . dong . dang . dong . dong . dong . dung . deng . deng . dong . dung . deng. deng . deng . dong deng dung . dong . deng . dung . dang . dang . dong . deng . dung . dong . deng . dang . dung

Tambur, zeldzame gong vorm, met een diepe rand; gebruikt als signaal instrument. (McPhee 1976: 377)
In Karangasem (Sibetan) naam voor een grote, Islamitische trommel, die bij rituele processies, bijvoorbeeld maligya/zielenzorg ceremonie, wordt bespeeld. De trommelaar loopt voorop.

Tampak dara, een symbool in de vorm van een kruis, gebruikt in lontars met muzieknotatie om accent van de kempli aan te geven.
Tampak dara = pootafdruk van een duif

Tanda ngorot, symbool in muzieknotatie, dat een kort glissando of melodische verfraaiïng aangeeft.
Tanda = teken; ngorot, zie boven.

Tapel, zij-oren van trompong waarin masker
tapel tengah, middenstuk van trompong waarin masker
tengah=midden

tatakan gecek, onderstel van cengceng in vorm van kikker of schildpad
tatakan gong, frame voor de grote hangende gongs
tatakan kempli, rond of vierkant houten frame waarop de kempli
tatakan klenang, rond of vierkant houten frame voor klenang
tatakan ricik, onderstel voor ricik, rechthoekig

tawa-tawa, gong, diameter 29-31 cm; rand 8-9 cm.gedragen, niet gehangen of op onderstel; platte knop in midden

Tawa-tawa, Maleis of Buginees: tawaq-tawaq, een bekken, zoals op de Buginese vaartuigen en in het paleis gebezigd, om honden ter voedering bij elkaar te krijgen. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Tebih, van dingen die paarsgewijs aanwezig zijn en als hulptelwoord van 4 gelijke muziekstaven, als de gangsa, saron en de gender/gendèr. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Tedung, naam van een symbool in muzieknotatie.
Tedung = parasol

Tegog (tègog), of jegog (jègog), soort clavier van gangsa of prunggu. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Tekep, met de vingers een fluit of rebab bespelen; de gaten van de fluit afdekken; de snaren van de rebab aanraken;
Toonschaal, in een bepaalde toonschaal spelen, bijvoorbeeld tekep selisir, spelen in de schaal selisir.
Tekep = deksel

tek/tèk, geluid van de trom

tektekan/tèktèkan, ensemble hoofdzakelijk bestaande uit bamboe spleettrommen, aangevuld met gong, tawa-tawa, suling, kemong, kecek/kècèk, gupekan. Dient ter begeleiding van de Calon Arang, met name in de regio Tabanan.

Telawah, tlawah, zie: pelawah, plawah

tembang, poezie, gedicht, zang; ook: melodie

tembung, zie selisir; een van de 5 schalen van de saih pitu (7) pagambuhan; een groep composities van het gangsaran type in het gamelan gong repertoire
tembung= met woorden verdedigen als met een schild

tepak, nepak, slaan op een instrument

terbana, trebang, schaalvormige trom van cocosfiber, alleen gebruikt in jangger/janggèr
zie trebang
Trebang (tåbang), rebana (Maleis), Sasaks, soort van platte van onderen opene trom, bij de Mohamedanen in gebruik. (V.d. Tuuk, KBNWB)

tetabuhan, afgeleid van tabuh; instrumentaal stuk

tetekes, tutupan pada alat gambelan sebelum atau setelah dipukul

tiang, staande buis/stok, onderdeel van onderstel grantang joged bungbung

tingkadan, alternerende slagen met gelijke tijdsafstanden
tingkad pat, als er 4 slagen zijn, tingkad tiga, als er 3 slagen zijn, tingkad 2 als er 2 slagen zijn

Tingklik, zeker muziekinstrument van hout of bamboe, platte stukken hout of bamboe.
Ander woord voor cungklik

Titnang, 2 kemongs, kleiner, naar het geluid aldus genoemd. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Tlawah, voetstuk van een kemong, keponggang, gender, enz. Karangasem: plawah. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Tongtongan, in plaats van kulkulan bij de ronda van de gebagan cina, maar meestal van bamboe
Nongtong, nggebug kulkul (aan de stranden slechts verstaan). (V.d. Tuuk, KBNWB)

trampa, frame waarin bladen, pannen of buizen zijn gemonteerd; ook wel selawah genoemd
(V.d. Tuuk, KBNWB: tlawah)

Trawangsa, tarawangsa, een afbeelding waarvan bij Raffles I op de plaat tegenover bl. 168, fig. 7. (Vd Tuuk, KBNWB)

Trebang (trbang), rebana (Maleis), Sasaks, soort van platte van onderen opene trom, bij de Mohamedanen in gebruik. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Trempeng/trempèng/trèmpèng (tamping), de tromp van een bebedilan, om het geluid zwaarder te maken, evenals de opening van een trompet. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Trompong, 10 of 13 kleine muziekbekkens op een rek of tlawah. Zie ook reyong/réyong en vergelijk onder baruang. Banyuwangi: bonang. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Trompong duwang tungguh, twee stellen ieder 13 kleine gongs op de rei hebbend. (V.d. Tuuk, KBNWB)

trompong, reong/réong pannen op een rij op onderstel,10 of meer stuks; lengte frame vanaf 2.50 m.
trompong gong gede
trompong barengan gong gede, de ‘volger’van de grote trompong, een octaaf hoger dan de leidende trompong pangarep.
(bareng = volgen, meegaan)
trompong gong kebyar
trompong pangarep, de leidende trompong als er twee trompongs spelen; is lager gestemd.
trompong semar pagulingan
trompong gong luwang
trompong palegongan (in br. Teges, Ubud)
de trompong wordt bespeeld door 1 speler.

Tuguh, atuguh= tugeh, atugeh, een stel bestaande uit verschillende instrumenten.
Zelfde als abarung, barung

Tukub kendang, vel van de kendang (vaak abusievelijk tukup kendang geschreven)
Tukub, van een kendang, het aan weerszijde zich bevindende tromvel
Tukub: overdekt, deksel (V.d. Tuuk, KBNWB)

tulak wangsul, term uit Asak, (tulak = ergens tegen in gaa; wangsul = strik; losse struk die je makkelijk kunt los trekken; heen en terug), gebruikt in de gambang muziek; de eerste acht masastra noten van pingkalih, pingtiga en pingpat worden herhaald.

Tulud, Atulud, 1 rateling of geroffel op de kulkulan, zijnde 9 snel op elkaar volgende slagen. 1 roffel duidt verwonding aan, 2 brand en 3 moord of het gedood worden van een dief. (V.d. Tuuk, KBNWB)

Tulup, anulup, op een sangka (schelphoorn) blazen. (V.d. Tuuk, KBNWB)

tunjang, melodie van de panggilak hoofdmelodie groep;
er zijn 3 soorten tunjang: tunjang Durga,tunjang sari, tunjang pamungkah

tunjang Durga, bestaat uit 2 delen: malpal en pangadeng; 4 tonen in 8 neliti; gong op 8e; kenong op 4e; (dung dong dung dong dung dong dung dong)
de pangadeng bestaat uit 3 groepen: 2 groepen van 4 x 8 neliti en 1 groep van 64 neliti; (. dong . deng . dong DING dong . dong . deng . dong DING dong deng dong DING DANG . DANG . DING dong deng dong deng deng dung deng dong dong dong . deng . dong DING dong . DONG . deng . dong DING dong deng dong DING DANG . DANG . DING dong deng dong deng deng dung dang dung)

(. dung . dang . dung deng dung . dung . dang . dung deng dung dang dung deng dong . dong . deng dung dang ding dang dang deng deng dung-. dung . dang . dung deng dung. dung . dang . dung deng dun dang dung deng dong . dong . deng deng dung dung dang DANG DING DING dong)

tunjung pamungkah, ter begeleiding van de RARUNG dans in de Calon Arang; (4 x 16, 1 x 8) 5 nada in 72 tellen per neliti; gong op 72e tel.
(. dong . deng . dang . deng . deng . dung .dong . dong. dong . deng . dang . deng . deng . dung .dong . dong. dong . dong . dong . DANG . DANG . dong .DING . dong. dong . dong . dong . DANG . DUNG . DING deng . deng. dang . dung . dong . dong)

tunjung sari, bij de Sisia dans van de Calong Arang bij ngereh (mencoba kekuatan magis); 5 x 16 tellen per neliti; gong op 80e tel.
(. dung . dung . deng . dang . dang . dung . deng . dung. dung . dung . deng . dang . dang . dung . deng . dung . dung . dung . dung . dong . dong. dung .
deng . dung. dung . dung . dung . dong . DANG . DING .deng . deng. deng . deng . dung . dang . dung deng dong. deng . dung)

Turas, naam van een muziekwijze. Zie onder gerong (gèrong). (V.d. Tuuk, KBNWB)

tut, geluid van de trom; de belangrijkste, open toon van de kendang lanang.

Tutugan, versierende passages bij het trompong spelen, waarbij elke toon herhaald wordt.
Tutug-tutugan, type gangsa figuratie in de moderne gamelan gong kebyar, gebaseerd op herhaling van de tonen van de melodie
Tutug = afgelopen zijn; nutug = iemand volgen

LETTER U

ubit-ubitan, teknik permainan yang lapisannya lebih padat daripada kekenyongan

udeng-udengan tenggek papah, oren van de gangsa pamade

ugal, grootste van de gangsa’s van de gong kebyar, 10 toetsen. De ugal speelt de hoofdmelodie. Ugal is een oudere term voor dit instrument. Op scholen en conservatoria wordt de term giying voor dit instrument gebruikt.

Ukara, naam van een symbool in muzieknotatie.

ules kendang, lap om body van de trommel

ulu, hulu, naam voor een symbool in muzieknotatie

ulung, een motief of muzikale periode herhalen zonder onderbreking
(ang)ulung-ulung, continue herhaling, zoals in het ostinato van composities

undir, een groot gamelan instrument, zelfde als jegog / jègog (Kamus Bali-Indonesia 1991)
undir = groot, zie bungbung undir

LETTER W

wadon, vrouwelijk, lager gestemd instrument van een paar. Bijv. kendang wadon, gong wadon.

wangkis kendang, boven- en onderrand van kendang

windu, cirkeltje, in Balinees notenhandschrift, staat voor de dong cenik.

Wirama, metrum; ‘’grote metra’’, gebaseerd op het Indiase metrische systeem waarbij afwisseling van korte en lange klinkers centraal staat.

Wong aguna, van lieden, die kunstvaardig zijn, vooral van die bedreven zijn in de toonkunst.
Guna (geschreven met een cerebrale n), weldaad (V.d. Tuuk, KBNWB)

Sources:

Kamus Bali-Indonesia, 1991

McPhee,C., Music in Bali, A study in form and instrumental organization in Balinese orchestral Music, Da Capo Press, New York, 1976

Schlager, E., Rituelle Siebenton-Musik auf Bali, 2 Vols, Forum Ethnomusicologicum Series I, Basler Studies zur Ethnomusikologie 1, Bern, Francke Verlag, 1976

Seebass, The Music of Lombok, A First Survey, Forum Ethnomusicologicum Series I, Basler Studien zur Ethnomusicologie 2, Bern, Francke Verlag, 1976

Tuuk, H.N. van der, Kawi-Balineesch-Nederlandsch Woordenboek, 4 Vols., Landsdrukkerij, Batavia, 1897-1912

Wijana, I Gede, Kamus Bahasa Bali-Bahasa Indonesia: Istilah gamelan di Bali, Fakultas Sastra Univ. Udayana, Denpasar, 1987

Music Bali terminology